“Verminkt, maar niet vertrapt.” Olga Berggolts, de stem van belegerd Leningrad, werd verteerd door twijfel, angst en alcohol.

---------------------

In het vroege voorjaar van 1952 brengt Olga Berggolts (1910-1975) met een groep schrijvers een bezoek aan het in aanbouw zijnde Wolga-Donkanaal. Het werkvolk bestaat voor het overgrote deel uit gevangenen. Met veel fanfare is er net een nieuw stuk van het kanaal geopend. Gezeten in een auto, ziet Berggolts in het licht van de koplampen hoe de gevangenen na de plechtigheid in een sneeuwstorm door gewapende bewakers met honden worden weggevoerd. In haar dagboek schrijft de dichteres, die ooit vol overtuiging de Sovjet-idealen beleed: “Ik zat in de auto, mijn hoofd ingetrokken, en ergens diep van binnen, als lood, stroomden tranen. Voor de ramen van de auto liep mijn volk, waarvan 90 procent hier voor niks zat … En vindt men het dan gek dat ik na zoiets aan de drank raak? Als ik een eerlijk mens was, had ik me moeten verhangen of daar moeten blijven.”  

Letterkundige Natalja Gromova schreef met Smerti ne bylo i net een alom geprezen biografie van Olga Berggolts, de met de Stalinprijs onderscheiden dichteres, die in de oorlog met haar gedichten, voorgelezen op de radio, de inwoners van het belegerde Leningrad en de soldaten aan het front troost gaf en moed. Gromova put onder meer uit de dagboeken van de schrijfster; een aaneenschakeling van twijfel en – zeker wanneer de terreur onder Stalin Berggolts zelf en haar directe omgeving raakt – wanhoop. Het levert een hartverscheurend panorama op van een dubbelleven: de gevierde schrijfster die het systeem bezingt dat haar leven verwoest, die geacht wordt zaken als dwangarbeid “te draperen in leugens”. “Slechts dankzij het besef dat ik net zo’n dwangarbeidster ben als zij, belandde ik niet helemaal op de bodem van de wanhoop”, noteert de dichteres naar aanleiding van haar kanaalbezoek. Dat gebeurde later wel. Berggolts eindigt als een door de drank geteisterd wrak.

Berggolts heeft aanvankelijk alles mee. Ze is getalenteerd, beeldschoon en vindt in Leningrad al snel aansluiting bij de literaire wereld, die steeds meer in de pas dient te lopen bij het jonge Sovjet-bewind. Daar heeft de jonge Olga geen enkele moeite mee, integendeel, ze is vol van de Sovjet-idealen en brengt met haar werk de nieuwe wereld graag een stapje dichterbij. De schrijfster van gedichten, proza en kinderverhalen reist (als journaliste) rond in de Noord-Kaukasus en Kazachstan en ziet de ellende die de misdadige landbouwpolitiek teweegbrengt. Ze stelt zichzelf wel vragen, maar gedraagt zich verder als propagandiste. Ook wanneer in de jaren dertig de duistere vlek van de terreur steeds groter wordt. Zo schaart ze zich aan de zijde van degenen die de executie verlangen van de ‘Trotskisten’. Wanneer in 1937 kennissen worden gearresteerd en Berggolts uit de Schrijversbond wordt gezet wegens contacten met een ‘vijand van het volk’ (Leopold Averbach) groeit de angst. Gromova schrijft over Berggolts en haar geloofsgenoten:  “Oprecht trouw aan de idealen van de revolutie, waren ze ongemerkt voor zichzelf veranderd in medeplichtigen aan veel misdaden, begaan door de overheid. Onder het tromgeroffel van congressen, decreten en royeringen, stemden ze in met de uitroeiing van de boerenstand en met de vernietiging van de oude intelligentsia. Nu waren zij zelf aan de beurt.”

Berggolts wordt twee keer opgepakt, in 1937 en een jaar later. Beide keren wordt ze tijdens verhoren dusdanig hard aangepakt dat ze een miskraam krijgt. Berggolts heeft dan al twee kinderen (van twee vaders) door ziekte verloren. Ze overleeft het dubbele verblijf in de gevangenis en wordt vrijgelaten – waarom ze aan de Goelag ontsnapt, is niet duidelijk.

In haar dagboek schrijft ze: “Alles, of bijna alles in de tijd voor de gevangenis leek helder, alles paste in een goedgebouwd systeem, maar  nu is alles omgeboord, veel is van plaats verwisseld, veel is te gronde gericht.” Maar haar geloof is ze niet kwijt: “Ik ben verminkt, zwaar verminkt, maar niet vertrapt … Het heeft mijn verhouding tot onze ideeën, tot ons Moederland en de partij niet veranderd. Ik ben net als voorheen, zelfs in grotere mate, bereid om hun al mijn krachten te geven.”

De gelegenheid daartoe krijgt ze, nadat de Duitsers haar land zijn binnengevallen. Gromova: “De oorlog werd, hoe paradoxaal dat ook klinkt, voor Olga een echte bevrijding.” In gedichten richt ze zich via de Leningradse radio tot haar stad- en landgenoten – ze mag er weer zijn en voelt de levenslust terugkeren (ook dankzij een affaire met een radiocollega, terwijl ze daarnaast de zorg heeft voor haar doodzieke echtgenoot, die het beleg van de stad niet zal overleven). Berggolts wordt de stem van Leningrad. “… Ik praat met jou onder de fluittoon van granaten / in het licht gezet door een sombere gloed / Ik praat met jou vanuit Leningrad / land van mij, bedroefd land.”

Veel van wat ze schrijft en voorleest, valt volledig binnen de heroïsche Sovjet-kaders, maar er is ruimte voor het kleine, individuele. “Het armzalige Leningradse hompje brood / Bijna niets weegt het op je hand”, luidt een regel over een eenvoudige vrouw tijdens het beleg. Die vrouw, en de andere inwoners van de stad, zijn bij Berggolts de echte helden van de oorlog. Dát wordt door haar luisteraars herkend en zij zien Berggolts als hun beschermster. Een collega bezoekt het front en vertelt Olga hoe soldaten en officieren haar zeiden: “Wanneer u haar ziet, omhels haar dan.” Ze wordt het symbool van de onverzettelijkheid van de stad, ze wordt een legende.

De inwoners, die negenhonderd dagen de dood in de ogen hadden gezien en zelf voor hun lot hadden moet vechten, waren al die tijd een stuk minder bang geweest voor de overheid (“… wat een wilde vrijheid ademden we.”) De ontnuchtering volgt snel. Stalin moet niets hebben van de trots van Leningrad en de verhalen van individueel verdriet en heldendom. De duimschroeven worden na de oorlog weer aangedraaid – met als bekendste slachtoffers Anna Achmatova en Michail Zosjtsjenko, die – in augustus 1946 – tot literaire en maatschappelijke outcasts worden verklaard. 

Berggolts' graf op de Volkovo begraafplaats in Sint-Petersburg 

Voor Berggolts zijn de naoorlogse jaren een achtbaan waar ze niet meer uitkomt. In haar dagboek schrijft ze over de honger op het platteland. Een kolchoz waar ze eerder in de Izvestija een juichend artikel over schreef, noemt ze nu in kamp des doods. Tegenover de angst voor een nieuwe arrestatie en het verbod op haar boek Govorit Leningrad (over haar radiowerk tijdens het beleg), staat de Stalinprijs die ze in 1951 krijgt voor het lange gedicht Pervorossijsk (met lovende regels over Stalin). Na de dood van de dictator zet ze zich in voor de rehabilitatie van terreurslachtoffers. Uit die hoek krijgt ze vervolgens het bijtende verwijt dat ze in haar werk van na de oorlog de misdaden van het regime verzwijgt. In 1956 dreigt ze uit de Partij gezet te worden na een toespraak in het Moskouse Schrijvershuis, waarin ze de aanhoudende leugens in de literatuur aan de kaak stelt. Ze schrijft een berouwvolle brief aan het Centraal Comité. Ondertussen zint ze op een ‘definitieve’ roman over haar generatie, maar die komt er niet. Zou ze de waarheid hebben geschreven, dan had ze volledig moeten breken met het Sovjet-systeem dat het kader van haar leven vormde. Voor die stap, wel gezet door schrijvers als Aleksandr Solzjenitsyn en Lev Kopelev, heeft ze de kracht niet.

Niet alleen met haar politieke uitspraken brengt Berggolts haar partijlidmaatschap in gevaar, maar ook door “huiselijke verloedering” en “onwaardig gedrag” – oftewel: drankmisbruik. Ziekenhuisopnames helpen niet. Ze neemt af en toe nog deel aan het literaire leven, om daarna weer voor lange tijd uit het zicht te verdwijnen. Vrienden die haar in de vroege jaren zeventig bezoeken, treffen een flat aan waar het een chaos is. In de oude vrouw herkennen ze met moeite de vroegere Olga. Ze overlijdt op 13 november 1975.

----------------

Over het dagboek van Olga Berggolts schreef ik eerder al twee stukjes, zie hier en hier.

---------------

Een lezing van Natalja Gromova over het leven van Olga Berggolts:

Van de Moskouse chocoladefabriek Rode Oktober naar het haringbedrijf van mijn vader is maar een kleine stap.

---------------

Kort voor de Tweede Oorlog zit de Duitse Ruslandkenner Klaus Mehnert in een Moskous theater. Op het programma staat Michail Boelgakovs De Dagen van de familie Toerbin. Het toneelstuk speelt zich af in 1918-1919 en voor een straatscène heeft de regisseur een reclameposter opgehangen van de snoep- en chocoladefabriek Einem. Daarop is een peuter te zien die de rivier de Moskva overstapt, naar de Einemfabriek tegenover het Kremlin. Klaus Mehnert weet even niet hoe hij het heeft: die peuter, dat is hij.

Mehnert wordt in 1906 geboren in Moskou. Zijn overgrootvader van vaders zijde was musicus in het Bolsjoj Theater, zijn grootvader bouwde bruggen en spoorwegen voor de tsaar, zijn vader had een drukkerij in Moskou. Mehnerts grootvader van moederszijde was eigenaar van de Einemfabriek, die na de Revolutie genationaliseerd wordt en verdergaat onder de naam Rode Oktober. De naam van drukkerij Mehnert staat in kleine letters boven aan de poster.

Klaus Mehnert

Mehnerts ouders en grootouders hebben steeds hun Duits staatsburgerschap behouden en in de Eerste Wereldoorlog – de familie heeft Rusland tijdig verlaten – neemt zijn vader dienst in het Duitse leger. Hij sneuvelt in Vlaanderen. Klaus Mehnert wordt journalist, professor aan universiteiten in de VS en West-Duitsland, en werkt als correspondent en tv-commentator. In 1955 is hij in Moskou tijdens het bezoek van Konrad Adenauer, een jaar later is hij aanwezig op het Twintigste Partijcongres. Hij schrijft meerdere boeken over de USSR, waaronder Über die Russen heute. Was sie lesen, wie sie sind (1983). Dat zeer aanstekelijke boek is mijn kennismaking met hem.

Ik was er zo enthousiast over, dat ik bij Vrij Nederland informeerde of men misschien geïnteresseerd was in een interview met Mehnert. Zeker, luidde het antwoord. Ik schreeff een brief aan Mehnert, geadresseerd aan het instituut waar ik meende dat hij werkte. Ik krijg vrij snel antwoord van een medewerkster. De heer Mehnert had mij ongetwijfeld met plezier ontvangen, ware het niet dat hij enige tijd geleden was overleden.

De beschrijving van Klaus Mehnerts plotse weerzien met zijn jongere ik op een reclameposter, staat in de inleiding bij zijn boek De Russen. Hoe men leeft en denkt in een rode wereld (1959), dat ik vele jaren geleden las. Recent herlas ik het bewuste fragment en nu voerde het mij linea recta naar de Euromast in Rotterdam. In het restaurant aldaar, hoog boven de stad, vierde mijn vader in 2005 zijn tachtigste verjaardag. Ooit nam hij het haringexportbedrijf van zijn vader over, gevestigd aan de Vlaardingse haven. In het restaurant daar in de Euromast zag mijn vader plots zichzelf terug op een reclameposter van zijn vaders bedrijf, uit de vroege jaren dertig - de zorgvuldig bewaarde poster was een cadeau van zijn zus. Het joch dat daar haring staat te happen, dat is hij. 

----------------

In het midden het pakhuis/kantoor van mijn vaders bedrijf (firmanaam: Jan Don & Co) in 1938. Afgebrand in 1960.  

Hoe ABBA en de toeschouwers bij het Tsjajkovski-concours in Moskou de KGB de zenuwen bezorgden

---------------------


Dat pop- en rockmuziek voor de KGB in de jaren tachtig een hoofdpijndossier vormde, dat was me bekend. Dat ook klassieke muziek de geheime dienst de zenuwen kon bezorgen, dat wist ik niet.

In de winter van 1981 trok ik in een ijskoud Leningrad een paar dagen op met de Magnetic Band, een uiterste sympathieke rockband uit Estland, onder leiding van Gunnar Graps. Ze traden op in middelgrote zalen, waar het enthousiasme groot was. Af en toe zo groot dat er gedanst werd – dit tot lichte ongerustheid van Graps en de zijnen. Bij een teveel aan dit soort wilde taferelen zouden er weleens concerten geschrapt kunnen gaan worden.      

Ik moest meteen aan die optredens van de Magnetic Band denken, toen ik onderstaand document tegenkwam. Het is een schrijven van de KGB over de zevende editie van het vermaarde Tsjajkovski-concours in Moskou. Daar stond bepaald geen rockmuziek op het programma, maar toch kon het publiek ook daar erg enthousiast worden. Geen probleem op zich, ware het niet dat het enthousiasme de verkeerde muzikanten gold: die uit Engeland en de VS, en niet uit de eigen USSR. Daar fronste men bij de KGB de wenkbrauwen over. En hoe zat dat met die geruchten over optredens van het 'ensemble ABBA'?

(Voor opmerkingen over de houterige stijl van onderstaand document wende men zich niet tot de vertaler, maar tot de KGB.)

No. 522
V.V. FEDORTSJOEK – CC CPSU  OVER HET GEDRAG VAN SOVJET-BURGERS IN CONCERTZALEN EN BIOSCOPEN
19  juli 1982

Geheim
No. 149-F
Moskou

CC KPSU
Aan kameraad Andropov Joe.V.

OVER NEGATIEVE VERSCHIJNSELEN IN HET GEDRAG VAN AFZONDERLIJKE CATEGORIEËN VAN TOESCHOUWSERS GEDURENDE OPTREDENS VAN BUITENLANDSE ARTIESTEN EN VERTONINGEN VAN WERKEN VAN BUITENLANDSE FILMKUNST

Volgens gegevens die het Comité van staatsveiligheid van de USSR bereiken, vinden de laatste tijd niet zelden elementen van negatief gedrag plaats van afzonderlijke categorieën toeschouwers, onder Sovjet-burgers die aanwezig zijn bij verschillende internationale evenementen op het gebied van cultuur en kunst.

Op 9 juli van dit jaar vond in de Grote zaal van het Moskouse staatsconservatorium de plechtige sluiting plaats van het VII Internationale P.I. Tsjajkovski-concours, waarbij de uitslagen werden bekendgemaakt en tevens een afsluitend concert van de laureaten werd gehouden. Gedurende de uitreiking van de prijzen aan de winnaars, kwam bij een meerderheid van de toeschouwers een demonstratieve tendentie aan het licht tot een duidelijke overwaardering van enkele buitenlandse uitvoerders en vooral van vertegenwoordigers van de USA en Groot-Brittannië, die werden begroet met langdurig applaus dat af en toe van een provocerende moedwilligheid werd. Het duidelijkst kwam dat tot uiting bij de onderscheiding van de Engelsman Donohoe P. (tweede prijs), de Amerikanen Zajats D. (derde prijs) en Barbagallo J. (zevende prijs). Ondertussen verliep de prijsuitreiking bij Sovjet-vertolkers die hogere plaatsen bezetten, in een sfeer van niet meer dan gewone begroetingen. Dit contrast werd nog groter tijdens de optredens van de laureaten op het concert. Zo werd de pianist uit Groot-Brittannië Donohoe P. na zijn nummer meermalen teruggeroepen op het toneel en werd hij letterlijk bedolven onder bloemen. Naar de mening van een reeks aanwezigen was een dergelijke reactie op zijn optreden niet volledig in overeenstemming met de objectiviteit, maar werd ze kunstmatig gecreëerd. Dat wordt nog eens bevestigd door het feit dat na de ovaties voor de Engelsman, veel toeschouwers het concert verlieten en de optredens van de Sovjet-prijswinnaars Ovtsjinnikov V. en Zabiljasta L. plaatsvonden in een halflege zaal.

De ongezonde opwinding rond de evenementen in het kader van culturele uitwisseling deed zich ook in veel andere gevallen voor, in het bijzonder op het voorgaande P.I. Tsjajkovski-concours, op het concours van balletartiesten, tijdens de vertoning buiten het concours om van films van Westerse makelij op internationale filmfestivals, en eveneens gedurende de filmweken van de BRD, Frankrijk, Italië, Zweden, Canada en andere landen.

Abnormaal aangedikte belangstelling wekken ook de tournees in de USSR van enige buitenlandse ‘sterren’ ut de lichte muziek. Bij de ingang van de zalen vinden samenscholingen plaats, de situatie tijdens een concours is tot het uiterste verhit, er wordt geschreeuwd en er zijn pogingen tot massaal te dansen.

Onder liefhebbers van lichte muziek verspreiden zich voortdurend allerlei geruchten over aankomende tournees van buitenlandse artiesten, wat de openbare mening opzweept en in hoge mate van tevoren de genoemde negatieve momenten bepaalt. In 1981 werden dergelijke geruchten verspreid aangaande het Zweedse ensemble ‘ABBA’, momenteel wordt door een van de Moskouse kranten actief het sterke gerucht verspreid over een optreden van de Italiaanse zanger Celentano, hoewel Goskontsert USSR daar nog geen definitief besluit over heeft genomen.

Dit wordt medegedeeld als informatie.
Voorzitter van het comité (handtekening) V. Fedortsjoek     

-----------------

Nou wil het toeval dat er over het onderhavige Tsjakovski-concours een stevige documentaire is gemaakt. Over eventuele ‘ongezonde’ bijval voor de diverse muzikanten in de zaal valt op grond van de beelden niks te zeggen. Maar helemaal aan het eind van de film wordt het plots interessant. Daar zien we Peter Donohoe voor een open raam staan en toegejuicht worden door Moskouse bewonderaars beneden op straat. Uiterst ongezond uiteraard, binnen het vigerend denkraam van de KGB.

Overigens werd er bij de pianisten geen winnaar aangewezen. Peter Donohoe deelde de tweede prijs met Vladimir Ovtsjinnikov. Na lezing van bovenstaand document vraag je je af in hoeverre de jury haar beslissing heeft kunnen nemen zonder last of ruggespraak.

Lenin en zoete Hollandse meisjes - de geschiedenis van de USSR aan de hand van snoeppapiertjes - 2

-------------------

Hadden de beeltenissen en taferelen op de snoepwikkeltjes uit de vroege USSR in deel 1 steeds betrekking op binnenlandse personen en gebeurtenissen, hier komt ook het buitenland aan bod. Hierboven zien we de Amerikaanse filmacteur Douglas Fairbank sr. Het betreffende snoepje stamt vermoedelijk uit het midden van de jaren twintig. Amerikaanse films vormden in die tijd bijna de helft van het aanbod in de Sovjetcinema’s en Fairbank was één van de bekendste acteurs. Was er een serie snoepjes met filmsterren, al dan niet uit de VS? Of werd dit ene snoepje geproduceerd ter ere van het bezoek dat Fairbank in 1926 (samen met Mary Pickford) aan Moskou bracht? Ik weet het niet.
 

Het linkersnoepje heet – het zal er niet minder om gesmaakt hebben – ultimatum. Ook dit plaats ik in de jaren twintig. Het keiharde statement zal vermoedelijk te maken hebben gehad met de nota van mei 1923 van de Britse minister Curzon (ook wel ‘Curzon’s ultimatum’ genoemd) aan de USSR, dat in de ogen van de Engelsen een toontje lager diende te zingen in Perzië en Afghanistan.  

Het wikkel rechts mag er ook zijn. Proletariërs aller landen verenigt u, staat er in het Russisch, en verder laat het niks aan duidelijkheid te wensen over. Het snoepje heet, bijna ten overvloede, internationale. 

Link zoetigheid voor de export. Maar waar ging het snoepje stratosphere dan naartoe? Misschien was het speciaal bestemd voor de Wereldtentoonstelling in Parijs van 1937. De trotse tekeningetjes van de parachutes die met een soort capsules afdalen uit de ‘stratosphere’ passen goed bij zo’n evenement. En het levensmiddelenconglomeraat Mosselprom (zie het papiertje) werd in 1937 opgeheven, dus dat zou nog net kunnen. De rechtervariant was duidelijk voor binnenlands gebruik. 

--------------

Bij de snoepjesproductie in de jonge Sovjetunie sprak Holland duidelijk een woordje mee. Deze vier wikkeltjes laten een Hollands meisje zien, getuige de naam van het snoepje: Gollandotsjka (2 x), Goljandska en Golandotsjka. Het rode rechts komt uit Kiev, het snoepje ernaast is van Zoetwaren Fabriek Rosa Luxemburg in Odessa. Bij het tweede snoepje van links staat geen plaatsnaam vermeld, wel het woordje LOR/ЛОР *). Dat woordje staat in het Russisch voor een keel- neus en oorarts ... Hebben we hier te maken hebben met een al dan niet zoet keeltabletje? Het lijkt me onwaarschijnlijk. ЛОР staat ook voor лагерь особого режима/strafkamp met bijzonder regime, maar dat zal hier toch ook niet bedoeld zijn. (Wie weet waar ЛОР in dit geval naar verwijst, laat het me weten.)

Het snoepje links komt gewoon uit Moskou. Verder valt op dat het om twee keer twee dezelfde afbeeldingen gaat en dat het meisje in geen van de vier gevallen klompen draagt.   
     

------------------

Opvallend vind ik deze twee snoepjes. Niks geen stichtelijke afbeelding of enigerlei propaganda, maar gewoon een aardig design. Ik vermoed dat de ontwerper er met plezier aan heeft gewerkt. Het snoepje met de paarden heet derby en is een product van de Moskouse snoepfabrek Rode Oktober. Het rechtersnoepje heet Gabi en is van de fabriek Rode Invalide in Omsk.

---------------

Er is een serie snoepjes genaamd Jonge Pionier, waar jongelui zich overgeven aan allerlei gezonde fysieke inspanningen. Ze werden ook gemaakt door Rode Oktober. Die fabriek maakte deel uit van het hierboven al genoemde Mosselprom. Dat bedrijf deed voor vormgeving en reclame regelmatig een beroep op kunstenaars en dichters. Zo zijn er snoepjes met rijmpjes van Vladimir Majakovski op de wikkels. De regels op deze sportieve snoepjes lijken me niet van hem, daar zijn ze te simpel voor:’Sport in de open lucht is de basis voor gezondheid’ en ‘Overleg en handigheid winnen’.

--------------------

Tot slot nog een snoepje van de fabriek Rode Oktober uit de serie federatieve, waar diverse volken van de jonge USSR bij werden afgebeeld. Hier zien we een Tstjetsjeen, maar daar gaat het nu even niet om. Veel boeiender zijn de twee namen die op het wikkel staan: ‘Rode Oktober, voorheen Einem’ en (in het kleine regeltje onderaan) ‘Mehnert’. Over beide namen meer in een van mijn volgende stukjes, waarbij ik het verband zal blootleggen tussen de snoepjesfabriek Rode Oktober in Moskou en het haringexportbedrijf van mijn vader in Vlaardingen.

*) Zie de commentaren. Lor blijkt de naam van een fabrikant in zoetigheden te zijn. 

Deel 1.

Lenin en zoete Hollandse meisjes - de geschiedenis van de USSR aan de hand van snoeppapiertjes - 1

Lenin en zoete Hollandse meisjes - de geschiedenis van de USSR aan de hand van snoeppapiertjes - 1

Het moet mogelijk zijn: een geschiedschrijving van de vooroorlogse Sovjetunie aan de hand van snoeppapiertjes. De collectivisatie van het platteland, de mechanisatie van de landbouw, de industrialisatie, de pioniertjes, de Komsomol, de politieke leiders, de buitenlandse betrekkingen – het komt allemaal voorbij op de wikkeltjes die menig kinderhand haastig zal hebben verwijderd.

Ik stuitte op een groot aantal snoeppapiertjes en maakte een selectie. Ik heb ze gegroepeerd rond een paar thema’s. Lastig was, dat jaartallen ontbraken, waardoor de chronologie niet altijd zal kloppen. In elk geval lijken me de eerste snoepjes hieronder de oudste. De papiertjes zijn kleine propaganda-postertjes, met een politieke en educatieve boodschap.   

Read More

Het duizelingwekkende verhaal van het Huis aan de Kade: Yuri Slezkine beschreef de geschiedenis van het hoofdgebouw der Bolsjewieken - en nog veel meer

--------------------

Beeld: Arthur Shuraev (onder CC-licentie)

Je doet een impulsaankoop – het boek The House of Government van historicus Yuri Slezkine - en komt er thuis pas achter wat je eigenlijk in huis hebt gehaald. Ik dacht: een boek over het befaamde, immense, door drama omgeven appartementencomplex tegenover het Kremlin, op de andere oever van de Moskva. Het gebouw is vooral bekend onder de naam Huis aan de Kade, naar het boek van Joeri Trifonov (1925-1981). Die woonde er zelf en zijn ouders werden er in 1937, tijdens de Grote Terreur, gearresteerd. Het enorme gebouw met zijn honderden appartementen, een theater, kantines, een wasserij, een schietbaan en nog zo het een en ander, vanaf 1931 gaandeweg opgeleverd en bestemd voor het hoogste partij- en regeringskader, kómt aan bod in het boek van Slezkine, maar dat gebeurt pas op pagina 317…
 


Yuri Slezkine schreef een duizelingwekkend, meer dan duizend pagina’s tellend werk over de Bolsjewieken, hun weg naar de Revolutie, hun droom van een duizendjarig rijk en de nachtmerrie waarin die voor velen van hen uitmondde. Hij gooit zijn netten daarbij wijd uit, zo wijd, dat er van de lezer af en toe enig doorzettingsvermogen is vereist. Economie, sociologie, literatuurgeschiedenis, toneeltheorieën, utopische architectuur, marxisme en theologie – het komt allemaal aan bod, en niet zo maar af en toe in een paar alinea’s. Een apart hoofdstuk, vroeg in het boek, wordt gewijd aan de vraag of het ‘lichtende geloof’ (luminous faith) van de Bolsjewieken een religie was. Abraham en Isaak komen voorbij, Mozes, Buddha, de Jacobijnen, de Inca’s en profetiën over de dag des oordeels in Nieuw-Guinea. Binnen deze setting is het Huis van de Regering (de officiële naam luidde: het Huis van het Centraal Uitvoerend Comité en de Raad van Volkscommissarissen) bij Slezkine het hoofdgebouw van de sekte der Bolsjewieken.     

Daartegenover staan, telkens zeer gedetailleerd beschreven, meer aardse zaken als de levensstijl van de elite, haar vakanties, het personeel, de beveiliging, de bouwgeschiedenis van het huis (ontworpen door Boris Iofan, die op de elfde verdieping kwam te wonen), de inrichting van de appartementen, de kwaliteit van het eten in de kantine en de spelletjes die de kinderen speelden op de binnenplaatsen (onder andere sjtander/штандер, een mij onbekend balspel). Dat is al fascinerende leesstof, en dan komt daar op twee derde van het boek ook nog de terreur overheen, die als een ontspoorde bloedhond huishoudt onder de bewoners van het zo ongenaakbaar lijkende gebouw. Na eerst nog een apart hoofdstuk over de rol van de zondebok en de biecht binnen sektes, komen de arrestaties voorbij, de wanhopige brieven aan Stalin met pleidooien van onschuld dan wel bekentenissen, en de lotgevallen van de achtergebleven echtgenotes, die vaak zelf ook nog werden opgepakt, en de kinderen die werden weggestopt in weeshuizen.

De nadruk ligt daarbij op de bekendste namen (Rykov, Boecharin), maar (iets) mindere goden komen ook uitgebreid aan bod. Wie vandaag nog als hoge NKVD-functionaris beschikte over het lot van zo’n beetje de complete bevolking van West-Siberië, kon een dag later naar Moskou worden geroepen om in de Loebjanka tot de meest absurde bekentenissen te worden gedwongen. De angst voor de willekeur was gekmakend, in de appartementen van het Huis aan de Kade stonden de koffertjes klaar in geval er ’s nachts (arrestaties vonden nooit overdag plaats) op de deur zou worden geklopt. En tussendoor wijdt Slezkine uit over uiteenlopende zaken, die wel weer steeds, direct of indirect, verband houden met het huis en zijn bewoners. Zo tekende een aantal van hen voor literaire werken, die in hun zanderig socialistisch-realisme niet meer om door te komen zijn. Daar trekt Slezkine zich weinig van aan – vele pagina’s besteedt hij aan besprekingen van die werken, met steeds het Bolsjewistisch sektarisme als kader. Of hij daar elke lezer een plezier mee doet, betwijfel ik. Zelf kreeg ik geenszins de neiging om de door hem belichte boeken eens ter hand te nemen. 

Het Huis aan de Kade heeft zich van de terreur (en ook van de oorlog) nooit meer helemaal hersteld. De grandeur en het geloof van de eerste bewoners – net als het geloof van hun kinderen, de jonge aanwas van de sekte – was bezoedeld en al dan niet volledig geknakt. In dat opzicht staat het gebouw voor de hele Russische samenleving, die nog altijd niet is bijgekomen van de jaren onder Stalin. Wie daaraan twijfelt, raad ik twee recente, Nederlandse documentaires aan: Liefde is aardappelen van Aliona van der Horst en De rode ziel van Jessica Gorter. 

The House of Government is ook verschenen in het Nederlands, in twee delen, onder de titel Het huis van de regering. Twee Engelse recensies vindt u hier en hier, een Nederlandse hier.