terreur

Slachtoffers Stalinterreur verplaatst naar het heden – met een Nederlands accent

———————-

——————-

Het procédé is simpel, het effect groot. De Moskouse kunstenaar Chasan Bachajev kwam op een site over slachtoffers van de Stalinterreur een foto tegen van een zekere Tamara Litsinskaja, geëxecuteerd in 1937. Hij werd getroffen door haar blik en uitstraling. Hij plakte haar zwart-witbeeltenis (na haar arrestatie gemaakt door de NKVD) digitaal op een kleurenfoto van heel iemand anders uit onze tijd. Het was de eerste collage van een reeks. Slachtoffers als Tamara Litsinskaja lijken tijdgenoten van ons, ze zijn plots dichtbij gekomen en zijn een stuk minder ‘abstract’.

Nikolaj Falman

Kozma Grigorjev

Raisa Botsjlen

Jevgenija Voskresenskaja, lerares (geëxecuteerd op 29-12-1937)

Dat was ook het idee van Bachajev, wiens familie (hij heeft Tsjetsjeense wortels) niet ongeschonden uit de Stalintijd is gekomen: het lot van de onschuldig vertrapten onder de aandacht brengen van hun huidige leeftijdgenoten, laten zien hoezeer de jongeren van toen lijken op die van nu. Hij kreeg veel meer reacties dan verwacht, en niet alleen positieve. Is het niet smakeloos, om die slachtoffers zo te ‘gebruiken’? En hebben de nabestaanden wel toestemming gegeven? Bachajev ziet het vooral als manier om de nagedachtenis levend te houden. En ontstemde nabestaanden – er heeft zich voor zover ik weet nog niemand bij hem gemeld –  biedt hij “uiteraard” zijn excuses aan.

Pavel Grochovski

Vsevolod Mejerchold

Oleg Korzoen

Dat hij zich vooral richt op mooie, jonge mensen (dat verwijt krijgt hij ook), alsof ouderen niet ook hebben geleden, beaamt Bachajev. Zijn doel is niet om alle leed uit die tijd te verbeelden. “Ik heb medelijden met allemaal. Maar mooie, jonge gezichten zijn toegankelijker. Ik voeg af en toe nieuwe foto’s toe. En kom ik charismatische gezichten tegen van oude mensen, dan breng ik die ook over naar onze wereld.” (Dat laatste heeft hij inmiddels gedaan met regisseur Vsevolod Mejerchold; zie hierboven). En dan is er nog het verwijt van professionele fotografen dat de bewerkingen er slordig uitzien, dat de verhoudingen niet altijd kloppen. Die fotografen, aldus Bachajev, hebben er niks van begrepen. “Was ik een fotoshop-expert geweest, dan had je de personen uit dit project zo op straat kunnen tegenkomen. Maar dan hadden ze de kijker niet meer geraakt. Nu heb je op de foto’s het verleden en heden samen.”

————————

Chasajev begon met zijn project in 2017. Zijn foto’s plaatst hij op Facebook, op een pagina waar op verschillende manieren wordt geprobeerd om de herinnering aan de Stalinterreur niet te laten verdwijnen in de mist van de tijd. Ik keek rond op die pagina en mijn oog viel op een foto van drie zusjes. Er stond iets bij over hun lot, iets over “kamp Westerborg” (лагерь Вестерборг), en ik begreep, ondanks het foutje in de naam van het kamp, natuurlijk meteen dat we hier met drie Nederlandse zusjes te maken hadden. Maar wat was dan de band met de Stalinterreur? Bachajev legt het zelf bij de foto uit: repressie en genocide zijn een internationaal verschijnsel. “Opnieuw kon ik hier niet aan voorbijgaan zonder weer die beklemmende wens te voelen die levens terug te brengen, al is het maar in deze vorm.”

Waar had Bachajev deze foto gevonden? En wie waren die drie meisjes? Dat ik mijzelf die laatste vraag stelde, was een beetje vreemd, want, zo begreep ik vrij vlot, ik had die foto eerder gezien. (Tja, dat geheugen, als je wat ouder wordt…). En wel in het boek Dansen met de vijand, van Paul Glaser. Het zijn de in Sobibor vermoorde Sara, Miep en Frieda Glaser, nichtjes van Roosje Glaser, de hoofdpersoon van het boek. Er blijkt van Dansen met de vijand een Russische vertaling te zijn (dat was ik niet vergeten, dat wist ik gewoon niet), die onder meer online is te lezen. Een citaat daaruit staat bij de foto op Facebook. Ik neem aan dat Bachajev de foto dankzij die vertaling heeft gevonden.

Via via wees ik Paul Glaser op de gemoderniseerde foto en op Facebook plaatste hij een bedankje voor Chasan Bachajev: “Thank you for remembering the 3 cousins of my family, that are shown in the photo picture. And for expressing their rememberance in an modern and artistic way. This is one of the many stories that have to be told, not only to remember those girls but even more to stimulate the awareness about how to live together in our society of today and tomorrow.”

——————

Linksonder Chasan Bachajev. Rechts meer van zijn beelden, begeleid door de onvolprezen Joeri Sjevtsjoek.

———————-

De novelle ‘Sofja Petrovna’ – een live-verslag van de Stalinterreur

—————————

Lidija Tsjoekovskaja

Het waren opwindende tijden, de tweede helft van de jaren tachtig, voor wie de ontwikkelingen in de Sovjetunie volgde en Russische literatuur las. Op de golven van glasnost en Perestrojka verscheen het ene na het andere onthullende boek, waarin thema’s aan bod kwamen die tientallen jaren onder de zware steen van repressie en censuur op hun tijd hadden liggen wachten. Pristavkin, Rybakov, Sjalamov, Doedintsev… Bijna wekelijks werd er een nieuw taboe geslecht, verscheen er werk van nieuwe schrijvers of oud werk van grote namen, dat eindelijk gelezen mocht worden.

Eén werk, bescheiden qua omvang, werd daarbij maar weinig opgemerkt, terwijl het – dat weet ik nu - tot het beste behoort wat er geschreven is over de Stalinterreur (het belangrijkste thema dat in de jaren tachtig kwam bovendrijven): de novelle Sofja Petrovna, van Lidija Tsjoekovskaja. Ze schreef het in de jaren 1939-1940, het boekje kon in de USSR pas verschijnen in 1988. *)

Ik wist van het bestaan af, ik kende de titel die af en toe werd genoemd, en dacht steeds: dat moet ik toch eens een keertje lezen. Het was literair criticus Dmitri Bykov die me met een lezing over Sofja Petrovna het laatste zetje gaf: ik las het kleine boek en bleef vol verbazing achter; hoe kan het dat dit werk zo weinig furore maakte en nog steeds niet erg bekend is?

Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) zelf was zeker geen onbekend persoon. Als dochter van kinderboekenschrijver Kornej Choekovski verkeerde ze al vroeg in literaire kringen. Ze verwierf faam als ‘beschermengel’ van dichteres Anna Achmatova en was standvastig in haar steun aan dissidente schrijvers. Achmatova schreef met Requiem een lang dichtwerk over de donkere tijden onder Stalin, Tsjoekovskaja deed datzelfde in kort proza. Bykov noemt Sofja Petrova in zijn lezing “een rechtstreeks verslag uit 1939” (al spelen de gebeurtenissen in het verhaal zich af in 1937 en 1938). Net als Achmatova’s Requiem belicht het de ellende van de ‘achtergeblevenen’, vooral de vrouwen die wanhopig proberen te achterhalen wat er met hun gearresteerde man of kind is gebeurd. En net als Achmatova kon Tsjoekovskaja, wier man werd opgepakt, putten uit eigen ervaring.

Dat Tsjoekovskaja een ‘live verslag’ schreef (dat ze met gevaar voor eigen leven thuis bewaarde) maakt Sofja Petrovna uniek. De hoofdpersoon is een typiste, die gelukkig is met haar werk op een uitgeverij. Haar overleden man was een vooraanstaand arts, de status die het gezin ooit genoot, is onder de Bolsjewieken geen cent meer waard; het gezinshuis in Leningrad is een kommoenalka geworden, waar Sofja Petrovna met haar zoon Kolja één kamer bewoont en keuken en sanitair met andere families moet delen. Toch is ze kalmpjes tevreden, gelooft ze in het Sovjetsysteem en is er van enige wrok geen sprake. Zoon Kolja is haar oogappel en ook Kolja is een enthousiast en volgzaam burger. Hij is een veelbelovende constructeur, krijgt een baan in Sverdlovsk en zie, zijn portret belandt zelfs naast een lovend artikel op de voorpagina van de Pravda! Korte tijd later wordt Kolja gearresteerd en blijft Sofja Petrovna vol wanhoop en peilloos onbegrip achter.

Wat dan volgt is moeilijk na te vertellen. Tsjoekovskaja gebruikt er een bijna emotieloos, eenvoudig Russisch voor, misschien om haar eigen emoties in bedwang te houden. Sofja Petrovna loopt, tegen de achtergrond van het ongenaakbare Leningrad, de instanties af om iets te weten te komen over haar zoon. En overal stuit ze op eindeloze rijen van (vooral) vrouwen, die even wanhopig en vertrapt zijn als zij, die uren moeten wachten, buiten in de kou of samengepropt in bedompte ruimtes, om eindelijk bij een luikje te komen waar om informatie gevraagd kan worden – die in de regel niet wordt gegeven.

Angst hangt als een steeds zwaardere deken over de uitgeverij, zeker als de directeur wordt opgepakt. Als moeder van een ‘vijand van het volk’ voelt Sofja Petrovna de vijandigheid (“Bij ons wordt niemand zomaar opgepakt!”) toenemen. Om gedwongen ontslag met een belastende aantekening te voorkomen, vertrekt ze zelf. En ook thuis, in de kommoenalka, groeit de vijandigheid van de overige bewoners, die azen op haar kamer. Het beneemt je als lezer de adem.

Waarom is de novelle Sofja Petrovna niet algemeen bekend geworden? Terwijl het tot de beste boeken behoort die over Stalintijd zijn geschreven? Volgens criticus Bykov komt dat doordat Tsjoekovskaja de lezer geen enkele hoop biedt. Sofja Petrovna geeft uiteindelijk de strijd op, doet geen poging meer om nog iets voor haar zoon te doen en schikt zich in haar lot. Ze probeert verder onzichtbaar te blijven, doodvermoeid en verlamd door angst. Daarmee voegt ze zich bij de meerderheid van het volk dat zich ook, en nog altijd, schikt in zijn lot. En dát, aldus Bykov, lees je liever niet.

—————————-

*) De novelle is ook bekend onder de naam Опустелый дом / Het verlaten huis. Onder die titel (en met als naam van de hoofdpersoon Olga Petrovna) verscheen het in 1965 in elk geval buiten de USSR. In 1968 verscheen het als Het verlaten huis, in een vertaling van Wim Hartog.

Van Siberië naar Siberië - het huis in Leningrad waar je beter niet kon wonen

——————

Ze belandden van de regen in de drup, zou je kunnen zeggen. Maar die onschuldige uitdrukking volstaat niet om te omschrijven wat de eerste bewoners van het huis aan de Neva in de jaren dertig van de vorige eeuw overkwam.

Het huis in Leningrad werd begin jaren dertig speciaal voor hen gebouwd: leden van de Vereniging van voormalige politieke gevangenen en bannelingen. Ze hadden gestreden tegen het tsaristisch regime, hadden daarvoor betaald met hun vrijheid, en mochten nu (tegen de achtergrond van een schrijnende woningnood) genieten van welverdiend comfort: een eigen appartement in een modern flatgebouw.

Wie een beetje vertrouwd is met de gebeurtenissen in de USSR in die tijd, voelt het vervolg al aankomen. Lang konden de oud-revolutionairen niet van de ongekende luxe genieten. Tegen het einde van de jaren dertig was in 122 van de 144 woningen het hoofd van het gezin verdwenen: gearresteerd en geëxecuteerd, dan wel veroordeeld tot een kampstraf. Van de regen in de drup, maar dan erger.

De Vereniging van voormalige politieke gevangenen en bannelingen werd in 1921 opgericht. Het ledental groeide snel en er kwam een eigen infrastructuur. Zo werd Moskou een clubgebouw rijker met de naam Paleis van dwangarbeid en verbanning. Er kwamen eigen sanatoria, drukkerijen, uitgeverijen en woonhuizen. In de hoofdstad kregen strijders tegen het tsarenregime twee flatgebouwen met een gedeelde binnenplaats, op de hoek van de Pokrovka (nummer 37, met op de begane grond tegenwoordig de Kunstenaarsbond) en de Tsjaplyginstraat 15. Op de eerste verdieping aan de Tsjaplyginstraat is een stenen vlag te zien met daarop opengebroken tralies, een soort uitwaaierende zonnestralen en de letters CCCP.

Was de nieuwbouw in Moskou al luxe en indrukwekkend, dat gold helemaal voor de  flatgebouwen die in Leningrad verrezen, in de vorm van een driehoek, op een toplocatie: de hoek van de Petrovski Kade en het Troitskiplein (ten tijde van de bouw Revolutieplein geheten). De oud-revolutionairen hadden er aan de lange kanten uitzicht op de Neva of de Petrus-en-Paulus-vesting. In 2002 werd daar aan de zijde van de vesting nog een element aan toegevoegd: de Solovetskisteen, een monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Stalinterreur. 

Het in constructivistische stijl opgetrokken gebouw was een van de eerste communale woningen van Leningrad. Je kon in de appartementen (met twee of drie kamers) wel iets opwarmen, maar een keuken ontbrak. Een maaltijd kon je halen of nuttigen in de kantine. Wel had men een eigen badkamer met warm water. Op de begane grond waren een theaterzaal, een bibliotheek, een kleuterschool, een club, een wasserij en garages, op het dak bevond zich een solarium.

————————

En toen kwamen ze voor de bewoners. Er is een naslagwerk (de eerste druk is uit 1929, de tweede uit 1934), een kleine negenhonderd pagina’s dik, waarin alle leden van de Vereniging van voormalige politieke gevangenen en bannelingen vermeld staan, met hun geschiedenis als revolutionair, inclusief hun veroordeling(en) en de locatie waar ze hun straf uitzaten. En hoewel niet alle leden ten onder gingen in de Stalinterreur, denk je toch bij elke naam die je ziet staan: wat zou, bij wijze van wrange afronding, hier nog als veroordeling aan toegevoegd kunnen worden?

Een geroyeerde ‘podavanets’.

Ik leerde uit het naslagwerkje overigens twee nieuwe woorden (of eigenlijk zijn het oude woorden, je komt ze niet meer tegen): подаванцы en выдаванцы. Подаванцы hadden zich na hun veroordeling gewend tot de autoriteiten met een verzoek om clementie, выдаванцы waren nog een graatje erger geweest: die waren door de knieën gegaan en hadden kameraden verraden. Was dergelijk verwerpelijk gedrag bij nader onderzoek vastgesteld, dan volgde royering, maar je bleef wel opgenomen in het naslagwerk, op alfabet tussen de rest, nog steeds inclusief je persoonlijke geschiedenis, maar mét de vermelding van uitsluiting. De editie van 1929 bevat nog een aparte lijst met zo’n zestig namen van leden die wel ooit waren veroordeeld, maar niet vanwege revolutionaire daden. Gewone misdadigers dus, die ten onrechte als lid waren toegelaten.

In het naslagwerk treffen we onder de B de naam aan van Ivan Bogomolov, met lidmaatschapsnummer 609. Hij werd onder meer veroordeeld tot drie jaar dwangarbeid. Op zijn gedrag als revolutionair was nooit iets aan te merken geweest, maar dat redde hem niet. Hij werd in 1938 geëxecuteerd. Aan de muur van het huis in Sint-Petersburg, aan de achterzijde van dat deel dat uitkijkt op het Troitskiplein, hangt een gedenksteen met de namen van slachtoffers uit de appartementen. Het is ontworpen door zijn zoon. 

—————————

“Verminkt, maar niet vertrapt.” Olga Berggolts, de stem van belegerd Leningrad, werd verteerd door twijfel, angst en alcohol.

---------------------

In het vroege voorjaar van 1952 brengt Olga Berggolts (1910-1975) met een groep schrijvers een bezoek aan het in aanbouw zijnde Wolga-Donkanaal. Het werkvolk bestaat voor het overgrote deel uit gevangenen. Met veel fanfare is er net een nieuw stuk van het kanaal geopend. Gezeten in een auto, ziet Berggolts in het licht van de koplampen hoe de gevangenen na de plechtigheid in een sneeuwstorm door gewapende bewakers met honden worden weggevoerd. In haar dagboek schrijft de dichteres, die ooit vol overtuiging de Sovjet-idealen beleed: “Ik zat in de auto, mijn hoofd ingetrokken, en ergens diep van binnen, als lood, stroomden tranen. Voor de ramen van de auto liep mijn volk, waarvan 90 procent hier voor niks zat … En vindt men het dan gek dat ik na zoiets aan de drank raak? Als ik een eerlijk mens was, had ik me moeten verhangen of daar moeten blijven.”  

Letterkundige Natalja Gromova schreef met Smerti ne bylo i net een alom geprezen biografie van Olga Berggolts, de met de Stalinprijs onderscheiden dichteres, die in de oorlog met haar gedichten, voorgelezen op de radio, de inwoners van het belegerde Leningrad en de soldaten aan het front troost gaf en moed. Gromova put onder meer uit de dagboeken van de schrijfster; een aaneenschakeling van twijfel en – zeker wanneer de terreur onder Stalin Berggolts zelf en haar directe omgeving raakt – wanhoop. Het levert een hartverscheurend panorama op van een dubbelleven: de gevierde schrijfster die het systeem bezingt dat haar leven verwoest, die geacht wordt zaken als dwangarbeid “te draperen in leugens”. “Slechts dankzij het besef dat ik net zo’n dwangarbeidster ben als zij, belandde ik niet helemaal op de bodem van de wanhoop”, noteert de dichteres naar aanleiding van haar kanaalbezoek. Dat gebeurde later wel. Berggolts eindigt als een door de drank geteisterd wrak.

Berggolts heeft aanvankelijk alles mee. Ze is getalenteerd, beeldschoon en vindt in Leningrad al snel aansluiting bij de literaire wereld, die steeds meer in de pas dient te lopen bij het jonge Sovjet-bewind. Daar heeft de jonge Olga geen enkele moeite mee, integendeel, ze is vol van de Sovjet-idealen en brengt met haar werk de nieuwe wereld graag een stapje dichterbij. De schrijfster van gedichten, proza en kinderverhalen reist (als journaliste) rond in de Noord-Kaukasus en Kazachstan en ziet de ellende die de misdadige landbouwpolitiek teweegbrengt. Ze stelt zichzelf wel vragen, maar gedraagt zich verder als propagandiste. Ook wanneer in de jaren dertig de duistere vlek van de terreur steeds groter wordt. Zo schaart ze zich aan de zijde van degenen die de executie verlangen van de ‘Trotskisten’. Wanneer in 1937 kennissen worden gearresteerd en Berggolts uit de Schrijversbond wordt gezet wegens contacten met een ‘vijand van het volk’ (Leopold Averbach) groeit de angst. Gromova schrijft over Berggolts en haar geloofsgenoten:  “Oprecht trouw aan de idealen van de revolutie, waren ze ongemerkt voor zichzelf veranderd in medeplichtigen aan veel misdaden, begaan door de overheid. Onder het tromgeroffel van congressen, decreten en royeringen, stemden ze in met de uitroeiing van de boerenstand en met de vernietiging van de oude intelligentsia. Nu waren zij zelf aan de beurt.”

Berggolts wordt twee keer opgepakt, in 1937 en een jaar later. Beide keren wordt ze tijdens verhoren dusdanig hard aangepakt dat ze een miskraam krijgt. Berggolts heeft dan al twee kinderen (van twee vaders) door ziekte verloren. Ze overleeft het dubbele verblijf in de gevangenis en wordt vrijgelaten – waarom ze aan de Goelag ontsnapt, is niet duidelijk.

In haar dagboek schrijft ze: “Alles, of bijna alles in de tijd voor de gevangenis leek helder, alles paste in een goedgebouwd systeem, maar  nu is alles omgeboord, veel is van plaats verwisseld, veel is te gronde gericht.” Maar haar geloof is ze niet kwijt: “Ik ben verminkt, zwaar verminkt, maar niet vertrapt … Het heeft mijn verhouding tot onze ideeën, tot ons Moederland en de partij niet veranderd. Ik ben net als voorheen, zelfs in grotere mate, bereid om hun al mijn krachten te geven.”

De gelegenheid daartoe krijgt ze, nadat de Duitsers haar land zijn binnengevallen. Gromova: “De oorlog werd, hoe paradoxaal dat ook klinkt, voor Olga een echte bevrijding.” In gedichten richt ze zich via de Leningradse radio tot haar stad- en landgenoten – ze mag er weer zijn en voelt de levenslust terugkeren (ook dankzij een affaire met een radiocollega, terwijl ze daarnaast de zorg heeft voor haar doodzieke echtgenoot, die het beleg van de stad niet zal overleven). Berggolts wordt de stem van Leningrad. “… Ik praat met jou onder de fluittoon van granaten / in het licht gezet door een sombere gloed / Ik praat met jou vanuit Leningrad / land van mij, bedroefd land.”

Veel van wat ze schrijft en voorleest, valt volledig binnen de heroïsche Sovjet-kaders, maar er is ruimte voor het kleine, individuele. “Het armzalige Leningradse hompje brood / Bijna niets weegt het op je hand”, luidt een regel over een eenvoudige vrouw tijdens het beleg. Die vrouw, en de andere inwoners van de stad, zijn bij Berggolts de echte helden van de oorlog. Dát wordt door haar luisteraars herkend en zij zien Berggolts als hun beschermster. Een collega bezoekt het front en vertelt Olga hoe soldaten en officieren haar zeiden: “Wanneer u haar ziet, omhels haar dan.” Ze wordt het symbool van de onverzettelijkheid van de stad, ze wordt een legende.

De inwoners, die negenhonderd dagen de dood in de ogen hadden gezien en zelf voor hun lot hadden moet vechten, waren al die tijd een stuk minder bang geweest voor de overheid (“… wat een wilde vrijheid ademden we.”) De ontnuchtering volgt snel. Stalin moet niets hebben van de trots van Leningrad en de verhalen van individueel verdriet en heldendom. De duimschroeven worden na de oorlog weer aangedraaid – met als bekendste slachtoffers Anna Achmatova en Michail Zosjtsjenko, die – in augustus 1946 – tot literaire en maatschappelijke outcasts worden verklaard. 

Berggolts' graf op de Volkovo begraafplaats in Sint-Petersburg 

Voor Berggolts zijn de naoorlogse jaren een achtbaan waar ze niet meer uitkomt. In haar dagboek schrijft ze over de honger op het platteland. Een kolchoz waar ze eerder in de Izvestija een juichend artikel over schreef, noemt ze nu in kamp des doods. Tegenover de angst voor een nieuwe arrestatie en het verbod op haar boek Govorit Leningrad (over haar radiowerk tijdens het beleg), staat de Stalinprijs die ze in 1951 krijgt voor het lange gedicht Pervorossijsk (met lovende regels over Stalin). Na de dood van de dictator zet ze zich in voor de rehabilitatie van terreurslachtoffers. Uit die hoek krijgt ze vervolgens het bijtende verwijt dat ze in haar werk van na de oorlog de misdaden van het regime verzwijgt. In 1956 dreigt ze uit de Partij gezet te worden na een toespraak in het Moskouse Schrijvershuis, waarin ze de aanhoudende leugens in de literatuur aan de kaak stelt. Ze schrijft een berouwvolle brief aan het Centraal Comité. Ondertussen zint ze op een ‘definitieve’ roman over haar generatie, maar die komt er niet. Zou ze de waarheid hebben geschreven, dan had ze volledig moeten breken met het Sovjet-systeem dat het kader van haar leven vormde. Voor die stap, wel gezet door schrijvers als Aleksandr Solzjenitsyn en Lev Kopelev, heeft ze de kracht niet.

Niet alleen met haar politieke uitspraken brengt Berggolts haar partijlidmaatschap in gevaar, maar ook door “huiselijke verloedering” en “onwaardig gedrag” – oftewel: drankmisbruik. Ziekenhuisopnames helpen niet. Ze neemt af en toe nog deel aan het literaire leven, om daarna weer voor lange tijd uit het zicht te verdwijnen. Vrienden die haar in de vroege jaren zeventig bezoeken, treffen een flat aan waar het een chaos is. In de oude vrouw herkennen ze met moeite de vroegere Olga. Ze overlijdt op 13 november 1975.

----------------

Over het dagboek van Olga Berggolts schreef ik eerder al twee stukjes, zie hier en hier.

---------------

Een lezing van Natalja Gromova over het leven van Olga Berggolts:

Jessica Gorters documentaire Red Soul: hoe Stalin de Russische samenleving in tweeën splijt

--------------------

Elizaveta Delibasj. Haar beide ouders kregen de kogel.

-----------------

Twee zussen op leeftijd staan langs een zomers-stoffige weg in Severodvinsk, een stad aan de Noordelijke IJszee, niet ver van Archangelsk. Ze kijken naar het langsrijdende verkeer. Zo’n zeventig jaar geleden stonden ze op dezelfde plek en keken ze naar de gevangenen die hier elke dag langskwamen, op weg naar hun werk. De zussen hoopten een glimp op te vangen van hun moeder, van wie ze vermoedden dat die zich tussen de gevangenen bevond. Ze hebben haar daar nooit gezien. Hun moeder kwam uiteindelijk wel weer thuis, nadat ze onder Stalin tien jaar onschuldig achter prikkeldraad had doorgebracht.

Het zomerse tafereel in Severodvinsk is een scène uit Red Soul, de documentaire van Jessica Gorter die dit weekeinde op het IDFA in Amsterdam in première ging. Gorter maakte zes jaar geleden veel indruk met haar film 900 dagen, over het beleg van Leningrad. Ze won er in 2011 op IDFA de prijs mee voor de beste Nederlandse inzending.

Centraal in de film staat Stalin, of beter gezegd: het beeld dat Russen, jong en oud, vandaag de dag hebben van de man die in het Westen gezien wordt als één van de grootste schurken van de vorige eeuw. Hoe kan het dat Stalin in Rusland de afgelopen jaren zo’n enorme comeback heeft gemaakt en inmiddels door velen wordt gezien als de grootste held uit de geschiedenis van Rusland en de Sovjetunie? Nadat hij toch in de jaren tachtig, toen veel archieven opengingen en het land overspoeld werd met lang verzwegen feiten en details over de in zijn naam verrichte gruweldaden, voorgoed leek te zijn weggezet als schurk?

In haar zoektocht naar een antwoord volgt Gorter een eenvoudig procedé. Afwisselend laat ze, zonder commentaar te geven, verdedigers van Stalin en nabestaanden van slachtoffers aan het woord. Ze volgt de nabestaanden (zoals de twee zussen in Severodvinsk) naar de plekken waar familieleden gevangen zaten, zijn geëxecuteerd of begraven liggen. Dat levert indringende beelden op. Van de moeder bijvoorbeeld die beide ouders verloor en nu met haar dochter door het bos loopt waar gevangenen in massagraven belandden. Op de bomen zijn bordjes met foto’s en namen aangebracht, als wrang surrogaat voor een echt graf. Op de terugreis in de trein voeren ze een moeizaam gesprek met twee jonge coupé-genoten. De ontzetting is bij de moeder van het gezicht te scheppen, wanneer ze beseft zij haar beeld van Stalin nooit zal kunnen overbrengen op die twee intelligent ogende jongeren tegenover haar.
 


Die enorme kloof tussen voor- en tegenstanders, tussen bewieroking en afkeer, loopt als een rode draad door de film. De Stalin-aanhanger die het meest aan het woord komt, is een man van midden veertig die zijn zoon aan drugs ten onder heeft zien gaan. Hij legt de schuld daarvan niet bij zichzelf, maar bij de chaos die de ‘democratie’ na het uiteenvallen van de USSR over Rusland heeft uitgestort. Zijn oude vader haalt er een tweede, bij Russen ook vaak te horen thema bij: de teloorgang van en de heimwee naar het Sovjet-rijk. In mijn tijd kon je nog eens een beetje rondkijken in de wereld, legt hij uit: “Wij hadden de Baltische republieken.” Het zijn vooral die twee factoren – de chaos van de jaren negentig en de hang naar het geïmplodeerde rijk – die de populariteit van Stalin voeden.

En tussen dat alles door komt in Red Soul een historicus uit Sint-Petersburg aan het woord die tegen de stroom in zijn best blijft doen om de Stalin-terreur vast te leggen in documenten. Hij vormt het cement van de film en zijn werk zou het cement moeten zijn voor het ingewikkelde bouwwerk dat geschiedschrijving heet. Veel geld is er niet voor beschikbaar, getuige zijn nogal armzalige werkplek. Het is opvallend hoe de man zijn kalmte bewaard, wanneer hij tegenover nogal verhitte Stalin-adepten komt te staan. Wie weet lukt het vasthoudende historici zoals hij om de kloof in de Russische samenleving, waar het de recente geschiedenis betreft, enigszins te overbruggen. Red Soul – en dat is de belangrijkste verdienste van de film – laat messcherp zien dat de vooruitzichten daarop niet erg hoopgevend zijn.
 

Achmatova in Vanino en een karaoke-versie van een Goelag-lied

---------------------

Een van Vanino's doorvoerkampen

Het is eigenlijk een monument van niks, als je er van een afstandje naar kijkt. Toch was het de enige plek in het havenstadje Vanino (ooit werden hier duizenden en duizenden gevangen per schip afgevoerd richting Kolyma), waar het verleden me bij de keel greep.

Dat kwam door deze vier regels van Anna Achmatova, aangebracht op het monument, uit haar machtige dichtwerk Requiem:    

"Ik zou hen allen willen noemen. Maar ze hebben de lijst weggenomen. En hun namen zijn nergens te achterhalen!"

Ik stond hier, op 6.361 kilometer van Moskou, met een paar Nederlandse medereizigers. Ik vertaalde de regels en vertelde iets over Achmatova en haar Requiem. Zeventien maanden stond ze in de rijen bij de gevangenis van Leningrad, achter de muren waarvan zij haar zoon vermoedde. In de korte inleiding bij Requiem beschrijft ze een gesprekje met een andere wachtende vrouw:

… ze vroeg me fluisterend in een oor (daar sprak iedereen fluisterend):
- En dit kunt u beschrijven?
- Ja, dat kan ik.
Toen gleed er iets van een glimlach over wat ooit haar gezicht was.     

Ik had daar bij het monument in Vanino de precieze woorden van Achmatova niet paraat, maar de omschrijving die ik ervan gaf, pakte me al genoeg. In gedachten boog ik machteloos het hoofd voor haar en al die slachtoffers van de Goelag.

Aan de andere kant van het monument staan nog vier regels, ook op rijm, maar uit een heel andere genre:

Я помню тот Ванинский порт,
И вид парохода угрюмый.
Как шли мы по трапу на борт
В холодные мрачные трюмы.

Het zijn de eerste vier regels van een gevangenenlied dat voor eeuwig aan Vanino zal kleven. Wie het heeft geschreven, is niet bekend. Er bestaan talloze uitvoeringen (van o.a. Joeri Sjevtsjoek en Dina Verni), maar echt pakken doen die me niet. Veel versies neigen naar folklore-achtig ‘hoempa-hoempa’ en je krijgt bijna de neiging om in te haken. Maar op zoek naar filmbeelden van Vanino, stuitte ik op een heel andere uitvoering, die met kop en schouders boven de rest uitsteekt. Hij is van Vjatsjeslav Boetoesov.      


Enigszins verbazen deed mij overigens de ontdekking van karaoke-versies. Daar kan ik me weinig bij voorstellen; dat je – ik noem maar wat – in het café of bij een personeelsuitje gezellig samen een liedje over de Goelag gaat staan zingen. Maar misschien is dat slechts een kwestie van de tijd die verstrijkt, die de gruwelen uit het verleden abstract maakt. Gelukkig zijn daar dan nog de echte dichters, zoals Achmatova, die de tijd bij zijn jasje grijpen.  

Ванинский порт

Я помню тот Ванинский порт,
И вид парохода угрюмый.
Как шли мы по трапу на борт
В холодные мрачные трюмы.

Ik herinner me de haven van Vanino
En de naargeestige aanblik van het schip
Hoe we over de valreep aan boord gingen
De koude, duistere ruimen in.

На море спускался туман
Ревела стихия морская.
Вставал на пути Магадан -
Столица Колымского края.

Miste daalde neer over de zee
Die tekeerging als een wilde
Daar doemde Magadan op
De hoofdstad van Kolyma

Не песня, а жалобный крик
Из каждой груди вырывался.
Прощай навсегда материк -
Хрипел пароход, надрывался.

Geen lied, maar een jammerklacht
Scheurde zich los uit ieders borst
Vaarwel, vasteland, voor altijd *)
Rochelde het zwoegende schip

От качки стонали зека,
Обнявшись, как родные братья.
И только порой с языка
Срывались глухие проклятья.

De deining deed de gevangenen kreunen,
ze omhelsden elkaar als broeders.
Af en toe alleen ontsnapten
doffe verwensingen aan hun keel.

Будь проклята ты, Колыма,
Что названа чудной планетой.
По трапу сойдёшь ты туда,
Оттуда возврата уж нету.

Wees vervloekt, jij Kolyma,
Dat ze je een mooie planeet noemen **)
Als je er vanaf de valreep een voet zet
Is er geen weg terug meer

Пятьсот километров тайга,
Живут там лишь дикие звери.
Машины не ходят сюда,
Бредут, спотыкаясь, олени.

Vijfhonderd kilometer tajga
Er leven alleen wilde dieren
Auto’s komen hier niet
Struikelend dolen er rendieren rond

Я знаю, меня ты не ждёшь
И писем моих не читаешь.
Встречать ты меня не придёшь,
А если придёшь - не узнаешь.

Ik weet dat je niet op me wacht
En dat je mijn brieven niet leest
En afhalen kom je me niet
En kom je wel – herken je me niet

*) Gebieden zo afgelegen en ontoegankelijk als Kolyma worden vaak gezien als eiland, ook al liggen ze, net als in dit geval vertrekpunt Vanino, op Ruslands vasteland 

**) Een verwijzing naar een wrang rijpmje:
Колыма, Колыма, чудная планета,
двенадцать месяцев зима, остальное – лето...
Kolyma, Kolyma, prachtige planeet
Twaalf maanden is het winter, de rest zomer

De directrice en haar schilderij: 'De haven van Vanino in 1952' - 2

----------------------

Van wiens hand was toch dat schilderij, De haven van Vanino in 1952? Het Streekmuseum van Vanino, in het Verre Oosten van Rusland, kreeg het min of meer in de schoot geworpen, toen het een paar zaaltjes kreeg toegewezen in het lokale Cultuurhuis. Voorheen was daar het Havenmuseum gehuisvest, maar dat was vertrokken, met medeneming van have en goed. Alleen dat ene schilderij was achtergelaten. Het hing wat verloren aan de muur, in zeer slechte staat, met een papiertje op de lijst dat als naam van de schilder gaf: Tsyplakov.

Anna Viktorovna Gabdrachmanova, directrice van het Streekmuseum, was geïntrigreerd door het doek. Ze onderkende de historische waarde ervan; afbeeldingen van Vanino uit de tijd dat het stadje – in 1952 nog een dorp – dienst deed als doorvoercentrum van kampgevangenen, zijn schaars. Al snel kwam ze erachter dat de naam Tsyplakov niet klopte. In het boek Vaninskaya Peresylka van A.V. Sjasjkino stuitte ze op een verhaal van een oude inwoner van Vanino die de schilder meerdere keren had ontmoet. Zijn naam bleek niet Tsyplakov, maar Tsympakov. Anna Viktorovna zocht de oude inwoner op en die bevestigde het verhaal. Hij had Vsevolod Tsympakov een aantal keren uit het kamp opgehaald en begeleid naar het houten Havengebouw van toen. Tsympakov schilderde – kennelijk in opdracht van de lokale autoriteiten - het uitzicht uit dat gebouw: de haven van Vanino in 1952.    

Het oude Havengebouw van Vanino

Uit gegevens van het regionaal gevangenisarchief bleek dat Tsympakov in mei 1948 in Odessa tot tien jaar was veroordeeld wegens “contra-revolutionaire activiteiten”. Op 14 augustus 1953 kwam hij vrij, waarna hij terugkeerde naar Odessa. Anna Viktorovna zocht verder op internet en kwam uit bij het museum van Lebedyn, een stadje in Oekraïne. Daar hing meer werk van Tsympakov. Het museum kon melden dat Tsympakov in Odessa een kunstopleiding had genoten en aan regionale en landelijke exposities had deelgenomen. Het museum stuurde Anna Viktorovna ook een kopie van een brief van Tsympakovs weduwe.  Daar stond nog meer in over het leven van de schilder, maar over zijn jaren als kampgevangene in Vanino geen woord.

Vsevolod Tsympakov: Zelfportret (Museum Loegansk)

Het zou kunnen zijn dat de weduwe geen aandacht wilde vestigen op de oorlogsjaren in Odessa. De joodse Tsympakov overleefde de bezetting en de slachtpartijen onder joden mogelijk dankzij diensten aan de vijand. De oude bewoner van Vanino die directrice Anna Viktorovna aan de juiste naam van de schilder had geholpen, vertelde ook dat Tsympakov in de oorlog portretten van Hitler en Goebbels had gemaakt, en ook posters, en daar na de oorlog vijftien jaar voor had gekregen. Odessa werd bezet door Roemeense troepen, dat Tsympakov portretten van Hitler en Goebbels maakte, is dus misschien overdreven (net als die vijftien jaar), maar dat hij uit lijfsbehoud werkte voor de bezetter, is zeer goed mogelijk.          

Het houten Havengebouw van waaruit Tsympakov zijn schilderij maakte, is er helaas niet meer. Het stond ongeveer op de plek waar nu de eerste van twee vuurtorens staat, op het lagere deel van de Primorski Boelvar. Goed te zien, rechts op het schilderij, is de monumentale trap van het Havengebouw. Ook die is verdwenen. Het nieuwe Havengebouw dat in 1958 driekwart kilometer verderop werd gebouwd, en dat nu onder meer het Streekmuseum herbergt, moest duidelijk dezelfde grandeur krijgen als het oude gebouw. Het heeft ook een statige trap die afdaalt naar de haven, of beter gezegd: had, want het grootste deel ervan is verdwenen en het restant gaat schuil onder onkruid.

Het onderkomen van het Streekmuseum, met op de voorgrond de overwoekerde trap.

De haven van Vanino in 1952 werd in 2012 in het Grodekov Museum van Chabarovsk gerestaureerd. Vsevolod Tsympakov werd, in tegenstelling tot verreweg de meeste gevangenen in Vanino, niet verder verscheept naar de beruchte kampen van Kolyma. Hij zou naast het havengezicht ook portretten van hoge lokale functionarissen hebben gemaakt. Van die portretten is er niet één teruggevonden, maar een parallel met de oorlogsjaren in Odessa dringt zich op. Het lijkt erop dat zijn schilderkunst een reddingsboei was waar hij zich twee keer aan heeft vastgegrepen. Tsympakov overleed in 1968 en ligt begraven in Odessa.

-----------------

Bovenstaand stukje is, net als deel 1, mede gebaseerd op twee artikelen die directrice Anna Viktorovna Gabrachmanova mij toestuurde. Gedetailleerde ooggetuigenverslagen van het kampleven in en rond Vanino  zijn – in het Russisch – te vinden in het boven al genoemde Ванинская пересылка (Doorgangskamp Vanino) van A.V. Sjasjkina.