---------------------
In het vroege voorjaar van 1952 brengt Olga Berggolts (1910-1975) met een groep schrijvers een bezoek aan het in aanbouw zijnde Wolga-Donkanaal. Het werkvolk bestaat voor het overgrote deel uit gevangenen. Met veel fanfare is er net een nieuw stuk van het kanaal geopend. Gezeten in een auto, ziet Berggolts in het licht van de koplampen hoe de gevangenen na de plechtigheid in een sneeuwstorm door gewapende bewakers met honden worden weggevoerd. In haar dagboek schrijft de dichteres, die ooit vol overtuiging de Sovjet-idealen beleed: “Ik zat in de auto, mijn hoofd ingetrokken, en ergens diep van binnen, als lood, stroomden tranen. Voor de ramen van de auto liep mijn volk, waarvan 90 procent hier voor niks zat … En vindt men het dan gek dat ik na zoiets aan de drank raak? Als ik een eerlijk mens was, had ik me moeten verhangen of daar moeten blijven.”
Letterkundige Natalja Gromova schreef met Smerti ne bylo i net een alom geprezen biografie van Olga Berggolts, de met de Stalinprijs onderscheiden dichteres, die in de oorlog met haar gedichten, voorgelezen op de radio, de inwoners van het belegerde Leningrad en de soldaten aan het front troost gaf en moed. Gromova put onder meer uit de dagboeken van de schrijfster; een aaneenschakeling van twijfel en – zeker wanneer de terreur onder Stalin Berggolts zelf en haar directe omgeving raakt – wanhoop. Het levert een hartverscheurend panorama op van een dubbelleven: de gevierde schrijfster die het systeem bezingt dat haar leven verwoest, die geacht wordt zaken als dwangarbeid “te draperen in leugens”. “Slechts dankzij het besef dat ik net zo’n dwangarbeidster ben als zij, belandde ik niet helemaal op de bodem van de wanhoop”, noteert de dichteres naar aanleiding van haar kanaalbezoek. Dat gebeurde later wel. Berggolts eindigt als een door de drank geteisterd wrak.
Berggolts heeft aanvankelijk alles mee. Ze is getalenteerd, beeldschoon en vindt in Leningrad al snel aansluiting bij de literaire wereld, die steeds meer in de pas dient te lopen bij het jonge Sovjet-bewind. Daar heeft de jonge Olga geen enkele moeite mee, integendeel, ze is vol van de Sovjet-idealen en brengt met haar werk de nieuwe wereld graag een stapje dichterbij. De schrijfster van gedichten, proza en kinderverhalen reist (als journaliste) rond in de Noord-Kaukasus en Kazachstan en ziet de ellende die de misdadige landbouwpolitiek teweegbrengt. Ze stelt zichzelf wel vragen, maar gedraagt zich verder als propagandiste. Ook wanneer in de jaren dertig de duistere vlek van de terreur steeds groter wordt. Zo schaart ze zich aan de zijde van degenen die de executie verlangen van de ‘Trotskisten’. Wanneer in 1937 kennissen worden gearresteerd en Berggolts uit de Schrijversbond wordt gezet wegens contacten met een ‘vijand van het volk’ (Leopold Averbach) groeit de angst. Gromova schrijft over Berggolts en haar geloofsgenoten: “Oprecht trouw aan de idealen van de revolutie, waren ze ongemerkt voor zichzelf veranderd in medeplichtigen aan veel misdaden, begaan door de overheid. Onder het tromgeroffel van congressen, decreten en royeringen, stemden ze in met de uitroeiing van de boerenstand en met de vernietiging van de oude intelligentsia. Nu waren zij zelf aan de beurt.”
Berggolts wordt twee keer opgepakt, in 1937 en een jaar later. Beide keren wordt ze tijdens verhoren dusdanig hard aangepakt dat ze een miskraam krijgt. Berggolts heeft dan al twee kinderen (van twee vaders) door ziekte verloren. Ze overleeft het dubbele verblijf in de gevangenis en wordt vrijgelaten – waarom ze aan de Goelag ontsnapt, is niet duidelijk.
In haar dagboek schrijft ze: “Alles, of bijna alles in de tijd voor de gevangenis leek helder, alles paste in een goedgebouwd systeem, maar nu is alles omgeboord, veel is van plaats verwisseld, veel is te gronde gericht.” Maar haar geloof is ze niet kwijt: “Ik ben verminkt, zwaar verminkt, maar niet vertrapt … Het heeft mijn verhouding tot onze ideeën, tot ons Moederland en de partij niet veranderd. Ik ben net als voorheen, zelfs in grotere mate, bereid om hun al mijn krachten te geven.”
De gelegenheid daartoe krijgt ze, nadat de Duitsers haar land zijn binnengevallen. Gromova: “De oorlog werd, hoe paradoxaal dat ook klinkt, voor Olga een echte bevrijding.” In gedichten richt ze zich via de Leningradse radio tot haar stad- en landgenoten – ze mag er weer zijn en voelt de levenslust terugkeren (ook dankzij een affaire met een radiocollega, terwijl ze daarnaast de zorg heeft voor haar doodzieke echtgenoot, die het beleg van de stad niet zal overleven). Berggolts wordt de stem van Leningrad. “… Ik praat met jou onder de fluittoon van granaten / in het licht gezet door een sombere gloed / Ik praat met jou vanuit Leningrad / land van mij, bedroefd land.”
Veel van wat ze schrijft en voorleest, valt volledig binnen de heroïsche Sovjet-kaders, maar er is ruimte voor het kleine, individuele. “Het armzalige Leningradse hompje brood / Bijna niets weegt het op je hand”, luidt een regel over een eenvoudige vrouw tijdens het beleg. Die vrouw, en de andere inwoners van de stad, zijn bij Berggolts de echte helden van de oorlog. Dát wordt door haar luisteraars herkend en zij zien Berggolts als hun beschermster. Een collega bezoekt het front en vertelt Olga hoe soldaten en officieren haar zeiden: “Wanneer u haar ziet, omhels haar dan.” Ze wordt het symbool van de onverzettelijkheid van de stad, ze wordt een legende.
De inwoners, die negenhonderd dagen de dood in de ogen hadden gezien en zelf voor hun lot hadden moet vechten, waren al die tijd een stuk minder bang geweest voor de overheid (“… wat een wilde vrijheid ademden we.”) De ontnuchtering volgt snel. Stalin moet niets hebben van de trots van Leningrad en de verhalen van individueel verdriet en heldendom. De duimschroeven worden na de oorlog weer aangedraaid – met als bekendste slachtoffers Anna Achmatova en Michail Zosjtsjenko, die – in augustus 1946 – tot literaire en maatschappelijke outcasts worden verklaard.
Voor Berggolts zijn de naoorlogse jaren een achtbaan waar ze niet meer uitkomt. In haar dagboek schrijft ze over de honger op het platteland. Een kolchoz waar ze eerder in de Izvestija een juichend artikel over schreef, noemt ze nu in kamp des doods. Tegenover de angst voor een nieuwe arrestatie en het verbod op haar boek Govorit Leningrad (over haar radiowerk tijdens het beleg), staat de Stalinprijs die ze in 1951 krijgt voor het lange gedicht Pervorossijsk (met lovende regels over Stalin). Na de dood van de dictator zet ze zich in voor de rehabilitatie van terreurslachtoffers. Uit die hoek krijgt ze vervolgens het bijtende verwijt dat ze in haar werk van na de oorlog de misdaden van het regime verzwijgt. In 1956 dreigt ze uit de Partij gezet te worden na een toespraak in het Moskouse Schrijvershuis, waarin ze de aanhoudende leugens in de literatuur aan de kaak stelt. Ze schrijft een berouwvolle brief aan het Centraal Comité. Ondertussen zint ze op een ‘definitieve’ roman over haar generatie, maar die komt er niet. Zou ze de waarheid hebben geschreven, dan had ze volledig moeten breken met het Sovjet-systeem dat het kader van haar leven vormde. Voor die stap, wel gezet door schrijvers als Aleksandr Solzjenitsyn en Lev Kopelev, heeft ze de kracht niet.
Niet alleen met haar politieke uitspraken brengt Berggolts haar partijlidmaatschap in gevaar, maar ook door “huiselijke verloedering” en “onwaardig gedrag” – oftewel: drankmisbruik. Ziekenhuisopnames helpen niet. Ze neemt af en toe nog deel aan het literaire leven, om daarna weer voor lange tijd uit het zicht te verdwijnen. Vrienden die haar in de vroege jaren zeventig bezoeken, treffen een flat aan waar het een chaos is. In de oude vrouw herkennen ze met moeite de vroegere Olga. Ze overlijdt op 13 november 1975.
----------------
Over het dagboek van Olga Berggolts schreef ik eerder al twee stukjes, zie hier en hier.
---------------
Een lezing van Natalja Gromova over het leven van Olga Berggolts: