goelag

Angst en joie de vivre: de speurtocht van Sana Valiulina naar de oorlogs- en Goelagjaren van haar vader.

————————

———————

Zelden ga ik nog naar lezingen, boekpresentaties of andere aangelegenheden waar Rusland in het centrum van de belangstelling staat; ik heb me enigszins afgekeerd van het land. De oorlog in Oekraïne werpt een te zware schaduw op de taal en de cultuur die me zo dierbaar is. Dierbaar was, schreef ik bijna, maar dat is niet zo. Want ik laat me de liefde voor het land, voor al het mooie dat het ook heeft, niet afnemen door een stel misdadigers in het Kremlin en omgeving. Maar toch: praten, discussiëren over Rusland, de Sovjetunie – het hoeft voor mij voorlopig niet zo nodig.

Ik maakte een uitzondering voor de presentatie van het boek Waar alle wegen ophouden, van Sana Valiulina, bij de Amsterdamse boekwinkel/uitgeverij Pegasus. En daar kreeg ik geen spijt van. Al was het alleen maar vanwege het boeiende interview met de schrijfster, waarna ik het boek ter plekke aanschafte.

In Waar alle wegen ophouden beschrijft Sana haar moeizame, maar uiteindelijk onverwacht vruchtbare pogingen licht te werpen op de verborgen hoeken in het leven van haar vader Sander Valiulina. Hij raakte in de Tweede Wereldoorlog als soldaat van het Rode Leger krijgsgevangen, wist te overleven door in Duitse dienst te gaan, vluchtte in Frankrijk naar de Amerikanen en belandde in Engeland, waar hij werd klaargestoomd voor sabotage-acties tegen de Duitsers. Zover kwam het niet. Uitgeleverd aan de Sovjetunie (over het lot van de Sovjet-soldaten die krijgsgevangen waren gemaakt en in het Westen waren beland, werd door de geallieerden met Moskou een cynische deal gesloten), kwam hij er met een veroordeling van tien jaar Goelag nog goed vanaf.

Deze jaren uit vaders leven waren thuis bij de Valiulina’s in Estland niet echt onderwerp van gesprek, al drong er af en toe wel iets van door tot Sana en haar zus. Maar de raadsels bleven groot. Was hij echt in Parijs geweest? En in Londen? Hoe dan?

Valiulina werd tijdens de presentatie bij Pegasus vriendelijk aan de tand gevoeld door Michel Krielaars, chef boekenbijlag bij de NRC en oud-correspondent in Moskou. Na het gesprek klonk er een vraag van een op het gehoor wat oudere, voor mij onzichtbare man (hij zat beneden, ik boven; wie de winkel van Pegasus kent ziet het voor zich). Of de huidige situatie in Rusland niet een beetje te vergelijken was met de tijd waarin de Nederlandse samenleving in het keurslijf zat van de zuilen en of Rusland niet weer een ‘normaal’ land zou worden, wanneer het keurslijf van Poetin zou zijn afgelegd. Tot mijn verbazing had Valiulina, die steeds uitgebreid en met graagte op de vragen van Michel was ingegaan, hier geen antwoord op. Ze wist niet, zo zei ze bijna kortaf, wat er zich tegenwoordig allemaal in de hoofden van de Russen afspeelde. Ze klonk plots licht geagiteerd en leek in verwarring. Of was haar, net als mij toen ik de vraag hoorde, de moed meteen in de schoenen gezonken?          

Want waar te beginnen? Hoe leg je uit aan een Nederlander, opgegroeid in een veilig land zonder existentiële angsten (de dreiging en het geweld van 1940-1945 waren hier uitzondering, geen regel), hoe gewone burgers van een land kunnen worden lamgeslagen door vele tientallen jaren vol pure angst? Hoe die angst onvermijdelijk wordt doorgegeven aan volgende generaties, en hoe die angst de durf onderdrukt om initiatief te nemen en de verantwoordelijkheden aan te gaan die horen bij een leven in vrijheid? Hoe Rusland voorlopig dus echt geen ‘normaal’ land gaat worden, ook niet na Poetin?

Om te beginnen zou je iedereen met klem kunnen aanraden om Waar alle wegen ophouden te lezen. Want naast Valiulina’s zoektocht in dagboeken en archieven, waarbij haar vaders ‘verloren jaren’ als in een spoelbak in een donkere kamer steeds wat meer contouren krijgen, is het de pijnlijk schurende angst die als een rode draad door het boek loopt. Af en toe wordt ze benoemd, maar veel meer blijft ze stil – of eigenlijk helemaal niet stil – voelbaar tussen de regels door. Waarbij ik moet denken aan mijn oude docente uit Rusland, 90 jaar inmiddels en al een tijdje woonachtig in Nederland, die onlangs verzuchtte dat ze “haar hele leven in angst had geleefd”. In de woorden van Valiulina:  “… de angst van de kleine man tegenover de leviathan van de staat”.

Ik schreef bovenstaande alinea over de vraag van de man bij Pegasus  voordat ik het boek al helemaal uit had. Toen las ik Sana’s beschrijving van een overweldigende herdenkingsceremonie in Normandië te ere van onder anderen haar vader. Er komt een Fransman op haar af die vraagt: “Vertelt u me nou eens waarom, waarom is uw vader naar de goelag gestuurd?”

Valiulina vervolgt: “Ik wend mijn blik af van de horizon waar de blauwe Normandische hemel de groene vlakte raakt, en kijk in de afgrond waarin mijn vader is geweest, en die afgrond kijkt terug. […] Hoe moet je die afgrond beschrijven aan iemand die nooit is aangeraakt door de adem ervan? Wat moet je antwoorden op zo’n voor de hand liggende, zo’n menselijke vraag? Ik probeer de Fransman iets uit te leggen, maar raak verward in mijn eigen woorden en struikel over zijn niet-begrijpende blik.” Was het dezelfde verwarring die Valiulina overviel (als ik dat goed heb aangevoeld) bij de vraag van de wat oudere man in Amsterdam?

Wie denkt: ik hoef het boek niet te lezen want ik ken het verhaal van Valiulina’s vader al uit de (indrukwekkende) documentaire Turn your body tot he sun, van Aliona van der Horst, heeft het mis. Van der Horst volgde een deel van Valulina’s speurtocht naar haar vaders verleden en dat leverde, niet onbegrijpelijk, een loodzwaar portret op. Maar dat is niet het hele verhaal; het leven van Sander Valiulina was veel méér, zoals ook werd benadrukt tijdens de presentatie. Illustrerend zijn de pagina’s over de zwerftochten van Sana en haar vader door de straten van Parijs. Vader in korte broek (“hij moet en zal zijn lichaam optimaal aan de Parijse zon blootstellen”), vrolijk en zorgeloos, “een toonbeeld van joie de vivre”. Het stemt overeen met een latere passage in het boek, over “het gevoel van persoonlijke vrijheid, het gevoel van Europa, dat hij zijn hele leven met zich heeft meegedragen en stilzwijgend aan mij heeft overgedragen”.

Het ontroerendste in het boek is een kort zinnetje tijdens die zwerftocht door de Franse hoofdstad, symbolisch voor de overwinning van dromen en levenslust op het kwade, door vader uitgesproken in een telefooncel, vanwaar hij belt naar zijn vrouw in Tallinn: “Ik ben in Parijs.”   

——————

Beelden boven en onder uit de documentaire Turn your body to the sun

Indrukwekkend epos van Viktor Remizov over de Stalin Magistral – de gedoemde Goelagspoorlijn tussen de Ob en de Jenisej.

——————

———————-

Al jaren hoop ik ooit nog eens aan de oever te staan van de Jenisej, en daar het geluid te horen van het ijs dat na vele wintermaanden statig en onstuitbaar in beweging is gekomen. Dat verlangen werd stevig aangewakkerd bij lezing van Вечная мерзлота / Vetsjnaja merzlota, het ruim 800 pagina’s tellende boek van Viktor Remizov, dat dit jaar kans maakt op meerdere literaire prijzen. (De ‘klinische’ vertaling van de titel luidt Permafrost. Mocht het boek ooit in het Nederlands verschijnen, dan zou ik voor iets anders kiezen.)

Dat aangewakkerde verlangen naar het kruiende Jenisej-ijs is een onverwacht effect dat niet echt aansluit bij het voornaamste thema van Remizovs boek: de gewelddadige overheid ten tijde van Stalin tegenover het kleine individu, het mensonterende gesol met bannelingen en gevangenen bij de aanleg van de Stalin Magistral, de spoorlijn die, grofweg ter hoogte van de Poolcirkel, de benedenloop van de Ob met die van de Jenisej moest verbinden. Het was een van de omvangrijke bouwprojecten onder Stalin waarbij op grote schaal gebruik werd gemaakt van dwangarbeid. Twee weken na de dood van de dictator, in maart 1953, werd het project al stilgelegd en korte tijd later werden grote delen van de krakkemikkige, in zes jaar tijd neergezette infrastructuur ontmanteld. De prijs, los van miljarden roebels: een geheel of grotendeels verwoest leven van zo’n 80.000 dwangarbeiders.   

Remizovs Permafrost (ik houd die titel toch maar even aan) staat in mijn – met excuus voor de wat modieuze formulering – topdrie van literaire boeken over de Goelag-archipel. De andere twee zijn Berichten uit Kolyma van Varlam Sjalamov en Крутой маршрут (Journey into the Whirlwind) van Jevgenija Ginzboerg. Het verschil met deze twee boeken is aanzienlijk. Waar Sjalamov en Ginzboerg hun eigen ellende in de Goelag beschrijven en daarbij een bescheiden ‘draaicirkel’ hebben, gunt buitenstaander Remizov de lezer een veel bredere blik op een van de meest duistere kanten van de Sovjetgeschiedenis. De brede achtergrond waartegen de verschillende verhaallijnen zich afspelen, is  indrukwekkend en huiveringwekkend tegelijk.

In maart 1947 werd, zonder al te veel studie of planning vooraf, in een onmetelijk en nagenoeg onbewoond gebied van moeras en tajga, begonnen met de aanleg van de spoorlijn. Langs het 1.450 kilometer lange traject verrezen om de zoveel kilometer kampen. Er werd tegelijkertijd op verschillende plekken gewerkt, wat het overzicht niet ten goede kwam. Zo is nooit helemaal duidelijk geworden hoeveel kilometers aan rails er nu uiteindelijk zijn gelegd. Remizovs Permafrost speelt zich voornamelijk af rond Jermakovo, een vlekje aan de Jenisej dat gebombardeerd werd tot  hoofdkwartier van het oostelijke deel van de lijn, het zogeheten Bouwproject-503 (Стройка-503).

De aanvoer van voedsel, materiaal (van spijkers tot locomotieven) en mensen (onder wie Wolga-Duitse, Tsjetsjeense en veel Baltische bannelingen) loopt via de Jenisej. Dat leidt tot koortsachtige activiteiten in de maanden dat de rivier ijsvrij is. De jonge sleepbootkapitein Belov, die heilig in Stalin gelooft, voelt zich daarbij een radertje in een machtige machine. Of er in het ruim van de sleepschepen nu bouwmaterialen of gevangenen worden vervoerd, het maakt hem niet uit. Een tweede hoofdpersoon is de Moskouse geoloog Gortsjakov, die een straf uitzit van 25 jaar en zich dankzij een baantje als ziekenverzorger staande weet te houden. Tal van andere personen bevolken de roman, her en der langs de uitgestrekte route, aan deze en gene zijde van het prikkeldraad.

————————-

Belov is lange tijd een gevierd man. Hij beproeft met succes een nieuwe duwmethode (in plaats van slepen), waardoor het volume van het vracht- en gevangenenvervoer over de Jenisej flink kan worden opgevoerd. Hij krijgt de opdracht om de bevaarbaarheid van een zijriviertje te beproeven en ook dat levert succes op – en Belov een onderscheiding. De bemanning van zijn sleepboot is een etnisch gevarieerd gezelschap met Russen, een Est, twee Litouwers en een Duitse kokkin. Zelf krijgt de kapitein een verhouding (en twee kinderen) met een Française, die in de oorlog via Letland als bannelinge bij de spoorlijn is beland. Met veel geluk heeft ze haar papieren kunnen veranderen, waardoor ze als Letse te boek staat. Voortdurend voelen de kwetsbare mensjes daar in de Siberische tajga het dreigende noodlot in de lucht hangen; de angst voor criminelen in de kampbarak (die jouw leven kunnen verspelen bij het kaarten), voor kou en honger, voor een nieuwe veroordeling, of, als je nog vrij rondloopt (één op de dertig arbeiders had een gewoon dienstverband) voor een arrestatie -  al duurt het bij Belov nog vrij lang voordat ook hij beseft dat zijn hoofd op het hakblok ligt. Gortsjakov heeft alle hoop op vrijlating opgegeven. Hij laat zijn vorige leven niet meer toe in zijn gedachten en beantwoordt de spaarzame brieven van zijn  vrouw niet meer. Die neemt uiteindelijk een wanhopig besluit en gaat, met haar twee zoontjes, naar hem op zoek. Ondertussen denk je als lezer: jongens, kom op, nog even volhouden, over een half jaartje is Stalin dood!

Er is het een ander aan te merken op Permafrost. De plot doet af en toe ‘bedacht’ aan en ontmoetingen tussen diverse personages zijn soms wel erg toevallig. De gesprekken tussen hen zijn vaak opvallend openhartig; handig om persoonlijke geschiedenissen door het verhaal te weven, maar je wist rond 1950 toch echt wel dat een onvoorzichtig woord tegen een min of meer onbekende tot je ondergang kon leiden. De gesprekken maken wel duidelijk dat bijna iedereen, op de kantoren en op de ‘werkvloer’, heel goed begreep dat die hele spoorlijn een onzinnig project was.                 

Gedenkteken in Nadym, aan het westelijk deel van de spoorlijn (Bouwwerk 501).

Remizov roert morele vraagstukken aan. Hoe komt een mens met zichzelf in het reine, wanneer hij beseft dat hij de foute god heeft aanbeden, wanneer hij weet dat hij, door angst bevangen, kameraden heeft verraden? Hoe – aan de andere kant van het spectrum – rechtvaardigt de beul het geweld waarmee hij ‘vijanden van het volk’ aan het praten heeft gekregen? Het is wat geforceerd, het zijn niet de boeiendste passages. Veel indrukwekkender zijn de beschrijvingen van de natuur en het leven op en langs de ongenaakbare Jenisej, die de mens, zomer of winter, tot nederigheid dwingt. Daarbij lijkt de titel Permafrost niet zozeer een verwijzing naar die natuur. De beul die na de dood van Stalin zijn eigen werk goedpraat, voorspelt dat met het vieren van de teugels uiteindelijk de USSR uiteen zal vallen. De Sovjetunie bleek inderdaad geen permanent verschijnsel. Dieper liggende krachten lijken dat wel te zijn. De dooi onder Chroesjtsjov, de perestrojka onder Gorbatsjov en ook de implosie van de Sovjetunie hebben geen einde gemaakt aan de macht van de instanties in uniform – de permafrost van Rusland. Het individu weet zich nog altijd bedreigd door willekeur.  

Viktor Remizov

Verrassend was het om in het boek Efrosinija Kersnovskaja als personage op te zien duiken, zij het onder een andere naam: Frosja Sosnovskaja. Zij vertelt aan geoloog Gortsjakov over haar lange ‘loopbaan’ als kampgevangene en ik dacht: jou ben ik eerder tegengekomen. Dat klopte. Kersnovskaja schreef het boek Wat is een mens waard, waar ik een aantal jaren geleden een stukje aan wijdde. Ook Belov en Gortsjakov zijn (deels) gebaseerd op echte personen. Voor de Nederlandse lezer is het aardig, dan wel wrang, om te lezen dat de twee boten waarop kapitein Belov dienst doet ooit in Nederland van stapel liepen. Nederlandse schepen in Siberië, dat kwam in die tijd vaker voor. Het schip waarmee Lidija Ginzboerg als gevangene naar Magadan werd vervoerd, werd in 1920 in Vlissingen gebouwd en kreeg daar de naam de Brielle.    

-----------

In Utrecht zag in de jaren negentig een jonge bezoeker uit Moskou bij mij in de boekenkast de Kolyma-verhalen van Sjalamov staan. “Dat was moeilijk om te lezen”, zei hij. Heel even dacht ik: maar Russisch is toch je moedertaal? Toen drong het tot me door dat hij het thema en de geschetste taferelen bedoelde. Iets dergelijks gebeurde er met Permafrost van Remizov. Mijn oude docente uit Voronezj, die bij nieuwe Russische literatuur gelijk met mij op leest, had het na driekwart weggelegd. Ze vond het te zwaar. “Is hij in leven gebleven? Hebben ze elkaar teruggevonden?”, vroeg ze nog wel, toen ik het boek uit had.

-------------

Over een vorig boek van Remizov, ook indrukwekkend, schreef ik eerder een stukje.

Russische recensies over Permafrost zijn er volop, hier vindt u er vijf bij elkaar. En hier een interview met de schrijver. En tenslotte foto’s en een verslag van een expeditie in 2020 naar het gebied van de spoorlijn.

————————-

Olympisch kampioen Palusalu in een Stalinkamp: een bizarre persoonsverwissling - 2

————————

In het Centraal Kampziekenhuis in het Siberische Norilsk werken in 1945 enkele gevangenen uit Estland. Onder hen ontstaat beroering wanneer een landgenoot wordt binnengebracht, op een brancard, op sterven na dood. In het ziekenhuis werkt ook Jefrosinija Kersnovskaja, een gevangene uit Bessarabië, die in de jaren vijftig en zestig haar kampherinneringen zal vastleggen in tekst en tekeningen. De Est op de brancard staat op drie van die tekeningen.

Dat er drie varianten van het voorval zijn getekend, heeft te maken met de ontstaansgeschiedenis van Kersnovskaja’s geschreven en getekende memoires, die pas jaren later legaal in boekvorm konden verschijnen. Voor de zekerheid maakte ze van haar twaalf schriftjes met tekst en zevenhonderd tekeningen drie kopieën, die ze onderbracht bij vrienden. In 1983 verzorgden die vrienden een samizdat-uitgave en ook daar maakte ze weer tekeningen voor.

Ik wist al van het bestaan van Kersnovskaja’s werk , maar pas onlangs las ik haar boek, in een uitgave uit 2018. Hoe compleet de tekst daarvan is, weet ik niet. Het aantal tekeningen is in elk geval zeer beperkt en die met de Est op de brancard ontbreken. In de tekst van het boek komt hij wel aan bod – en daarbij gebeurt iets opvallends. Volgens Kersnovskaja ligt op de brancard de Estse worstelaar die op de Olympische Spelen van Berlijn een gouden medaille heeft gewonnen. Zij noemt zijn naam niet, maar in een noot staat: “Kristjan Palusalu (1908-1987) – Estse sportman, tweevoudig olympisch kampioen in het zwaargewicht (Grieks-Romeins en vrije stijl).” Daarmee zou de opwinding van de Esten in het kampziekenhuis wel verklaard zijn: Palusalu was met afstand de populairste sportman van Estland. Maar, was het Palusalu wel?

Niet al te diepgravend onderzoek leerde al snel dat dat nagenoeg uitgesloten is. Palusalu werd begin 1945 opgepakt als deserteur uit het Sovjetleger (zie deel 1). Hij belandde in Tallinn in de Patarei gevangenis. Op 28 augustus 1946 kwam hij weer vrij, op voorspraak van onder anderen collega-worstelaar Johannes Kotkas en schaker Paul Keres. Dat is op geen enkele manier te rijmen met een verblijf van Palusalu in 1945 in het Siberische Norilsk. Op een enkele plek wordt daar wel naar verwezen, maar als enige bron wordt dan genoemd: de memoires van Kersnovskaja.       

Bij de drie tekeningen met de Est wijkt de tekst telkens iets af. Bij één tekening laat Kersnovskaja dokter Mardna (een Est) die over de uitgemergelde patiënt gebogen staat, zeggen: “Maar dat is onze nationale trots! Bokser (cursief van mij – EH) in het zwaargewicht, winnaar op de Olympische Spelen van 1936 …”  Ook bij de tweede tekening gaat het om een bokser, alleen bij de derde om een worstelaar. Telkens blijft in de tekst zelf de naam van sportman ongenoemd. De combinatie ‘Estse bokser-olympisch winnaar 1936’ is uitgesloten (geen enkele Estse bokser won in 1936 goud), de combinatie ‘Estse worstelaar-olympisch winnaar 1936’ was alleen mogelijk geweest als Palusalu daar op de brancard had gelegen. Maar die zat op dat moment gevangen in Tallinn…

Kersnovskaja schrijft in mijn boek nog dat de worstelaar erbovenop komt en dat hij twee jaar later, nog altijd als gevangene, trainer mag worden in een sportzaal voor niet-gevangenen. Die toevoeging bevestigt nog eens dat het hier niet om Palusalu kan gaan. Die was in 1947 echt al weer op vrije voeten.

Als het niet Palusalu was op die brancard, wie was het dan wel? Het is een anti-climax, waarvoor mijn excuus, maar dat heb ik niet kunnen achterhalen.  Adalbert Toots komt nog het dichtst in de buurt, al maken zijn gegevens het evenmin waarschijnlijk dat zijn en Kersnosvkaja’s wegen elkaar hebben gekruist.  Toots nam als lichtgewicht-worstelaar deel aan de Spelen van 1936, maar won daar geen medaille Hij werd in 1946 gearresteerd en overleed in 1948  in een kamp in de provincie Kemerovo in Siberië.

Kristjan Palusalu

Adalbert Toots

Omdat Kersnovskaja als kampgevangene uiteraard geen aantekeningen kon maken, mag het niet verbazen dat ze jaren later, toen ze haar herinneringen op schrift stelde, niet alles tot in detail correct uit haar geheugen heeft kunnen opvissen. Dat ze bijvoorbeeld dezelfde persoon zowel een bokser als een worstelaar noemt, valt haar nauwelijks aan te rekenen. (En dat maakt overigens ook - en ook daarvoor mijn excuus - het woordje ‘bizar’ in de kop van mijn twee stukjes over Palusalu wat overtrokken.)

Deel 1.

——————

Later dit jaar verschijnt het boek van Kersnovskaja, met tekeningen, bij uitgeverij Pegasus in een vertaling van Margreet Strijbosch. Daar kom ik beslist nog op terug. Kersnovskaja verdient, net als alle slachtoffers die ze beschrijft (met of zonder hun correcte naam), alle aandacht.  

Olympisch kampioen Palusalu in een Stalinkamp: een bizarre persoonsverwisseling - 1

——————-

Kristjan Palusalu

Daar keek ik van op. Een winnaar van twee gouden medailles op de Olympische Spelen van Berlijn, die in 1945 lag te creperen in een Goelag-ziekenhuis in het Siberische Norilsk en dat ternauwernood kon navertellen … Dat zou een verhaal zijn van Jesse Owens-achtige proporties. En ik had nog nooit van hem gehoord! Nou zegt dat niet alles, maar toch: mijn belangstelling voor de Sovjetunie is bovengemiddeld, en voor sport evenzeer,  en dan zou dit mij jarenlang zijn ontgaan?

De tweevoudig goudenmedaillewinnaar in kwestie is worstelaar Kristjan Palusalu uit Estland. Hij leverde in 1936 een unieke prestatie door in het zwaargewicht goud te winnen in twee disciplines: het Grieks-Romeins en het vrij worstelen. In de beslissende partij in het Grieks-Romeins was hij in de Deutschlandhalle de Duitser Kurt Hornfischer de baas. De impact van zijn prestatie was minder dan die van sprinter en verspringer Owens, die vier keer goud won en als donkere atleet in het ‘arische Berlijn’ van Hitler cs veel tanden deed knarsen – Palusalu was een blonde reus.

In zijn eigen Estland was de impact wel groot. Het jonge land had behoefte aan helden. De sportieve triomf van Palusalu (die een jaar eerder, in het kader van een regeringsprogramma voor de ‘ver-esting’ van namen, zijn achternaam had gewijzigd van Trossmann in Palusalu) kwam als geroepen. Kijk maar eens naar de beelden van de ontvangst bij zijn terugkeer uit Berlijn.

 

Palusalu (1908-1987) werkte in de die tijd in de hoofdstad Tallinn als bewaarder in de Patarei gevangenis. Voor zijn Olympische prestaties kreeg hij een boerderij cadeau, compleet met een flink stuk grond. Toch bleef hij tot in 1940 – zijn carrière als topsporter was toen door een schouderblessure al in het slop geraakt –  in de gevangenis werken. Een handvol jaren later zou hij er aan de aan de andere kant van de tralies belanden. 

In augustus 1940 werd Estland door de Sovjetunie ingelijfd. Bijna een jaar later volgde de Duitse invasie. Kristjan Palusalu werd opgeroepen voor het Sovjetleger en belandde in de provincie Archangelsk bij een arbeidersbataljon, dat niet bestemd was voor het front. Hij voelde er desondanks niks voor om dienst te doen in het Rode Leger en deserteerde, in de hoop om Finland te bereiken. De vlucht mislukte en op 18 september 1941 werd hij ter dood veroordeeld. De straf werd omgezet in dienst aan het front in Karelië en daar belandde hij als nog bij de Finnen, zij het gewond en als krijgsgevangene. Begin januari 1942 laten de Finnen Palusalu vrij en kan hij terug naar Estland. In het najaar van 1944 verdrijft het Rode Leger de Duitsers en wordt Estland opnieuw door de Sovjets bezet. Op 12 januari 1945 staat de NKVD bij Palusalu – deserteur uit het Sovjetleger – voor de deur. De sportheld van Estland wordt gearresteerd.

Zoals gezegd, ik kende Kristjan Palusalu en zijn verhaal niet. Zijn naam kwam ik tegen in het boek Сколько стоит человек (Hoeveel kost een mens) van Jefrosinija Kersnovskaja. Zij wordt in 1941 in Bessarabië gearresteerd en belandt in 1944, na vele omzwervingen en ontberingen, in een kamp Norilsk, waar ze aan de slag moet in de bouw. Ze wordt er met een bloedvergiftiging opgenomen in het kampziekenhuis, overleeft ternauwernood, en heeft het geluk dat ze, eenmaal weer op de been, in het ziekenhuis mag blijven werken.

Kersnovskaja doet in haar boek uitgebreid (bijna achthonderd pagina’s) verslag van haar ervaringen in de Goelag, geïllustreerd met eigen tekeningen. Het ziekenhuis telt een aantal Estse gevangenen onder het medisch personeel en die raken plots opgewonden wanneer er een zieke landgenoot wordt binnengebracht: “… de zwaargewicht-worstelaar die de eerste plaats bezette in zijn klasse op de Olympische Spelen in Berlijn in 1936”, schrijft Kersnovskaja. “Zijn lange benen met enorme voeten strekten tot aan de deur.” In een noot (niet toegevoegd door Kersnovskaja) staat: “Kristjan Palusalu (1908-1987) – Estse sportman, tweevoudig olympisch kampioen in het zwaargewicht (Grieks-Romeins en vrije stijl).

De “zwaargewicht-worstelaar”. (Tekening en tekst van Kersnovskaja.)

Van de olympisch kampioen is weinig meer over, maar hij komt er bovenop, schrijft Kersnovskaja, en hij mag in Norilsk aan de slag als trainer van niet-gevangenen. Ik wilde meer weten over Palusalu, die imposante Estse sportheld die de Goelag had overleefd. Ik ging op zoek en vroeg me al snel af: klopt dat wel, die noot bij het verhaal van Kersnovskaja? Was dat Palusalu wel, daar op die behandeltafel in het kampziekenhuis van Norilsk?

Deel 2.

—————-

Later dit jaar verschijnt het boek van Jefrosinija Kersnovskaja bij uitgeverij Pegasus in een Nederlandse vertaling van Margreet Strijbosch.

(Over Kersnovskaja schreef ik al eens een stukje, niet wetende dat het nog tien jaar zou duren voordat ik haar boek eindelijk zou lezen.)

Van Siberië naar Siberië - het huis in Leningrad waar je beter niet kon wonen

——————

Ze belandden van de regen in de drup, zou je kunnen zeggen. Maar die onschuldige uitdrukking volstaat niet om te omschrijven wat de eerste bewoners van het huis aan de Neva in de jaren dertig van de vorige eeuw overkwam.

Het huis in Leningrad werd begin jaren dertig speciaal voor hen gebouwd: leden van de Vereniging van voormalige politieke gevangenen en bannelingen. Ze hadden gestreden tegen het tsaristisch regime, hadden daarvoor betaald met hun vrijheid, en mochten nu (tegen de achtergrond van een schrijnende woningnood) genieten van welverdiend comfort: een eigen appartement in een modern flatgebouw.

Wie een beetje vertrouwd is met de gebeurtenissen in de USSR in die tijd, voelt het vervolg al aankomen. Lang konden de oud-revolutionairen niet van de ongekende luxe genieten. Tegen het einde van de jaren dertig was in 122 van de 144 woningen het hoofd van het gezin verdwenen: gearresteerd en geëxecuteerd, dan wel veroordeeld tot een kampstraf. Van de regen in de drup, maar dan erger.

De Vereniging van voormalige politieke gevangenen en bannelingen werd in 1921 opgericht. Het ledental groeide snel en er kwam een eigen infrastructuur. Zo werd Moskou een clubgebouw rijker met de naam Paleis van dwangarbeid en verbanning. Er kwamen eigen sanatoria, drukkerijen, uitgeverijen en woonhuizen. In de hoofdstad kregen strijders tegen het tsarenregime twee flatgebouwen met een gedeelde binnenplaats, op de hoek van de Pokrovka (nummer 37, met op de begane grond tegenwoordig de Kunstenaarsbond) en de Tsjaplyginstraat 15. Op de eerste verdieping aan de Tsjaplyginstraat is een stenen vlag te zien met daarop opengebroken tralies, een soort uitwaaierende zonnestralen en de letters CCCP.

Was de nieuwbouw in Moskou al luxe en indrukwekkend, dat gold helemaal voor de  flatgebouwen die in Leningrad verrezen, in de vorm van een driehoek, op een toplocatie: de hoek van de Petrovski Kade en het Troitskiplein (ten tijde van de bouw Revolutieplein geheten). De oud-revolutionairen hadden er aan de lange kanten uitzicht op de Neva of de Petrus-en-Paulus-vesting. In 2002 werd daar aan de zijde van de vesting nog een element aan toegevoegd: de Solovetskisteen, een monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Stalinterreur. 

Het in constructivistische stijl opgetrokken gebouw was een van de eerste communale woningen van Leningrad. Je kon in de appartementen (met twee of drie kamers) wel iets opwarmen, maar een keuken ontbrak. Een maaltijd kon je halen of nuttigen in de kantine. Wel had men een eigen badkamer met warm water. Op de begane grond waren een theaterzaal, een bibliotheek, een kleuterschool, een club, een wasserij en garages, op het dak bevond zich een solarium.

————————

En toen kwamen ze voor de bewoners. Er is een naslagwerk (de eerste druk is uit 1929, de tweede uit 1934), een kleine negenhonderd pagina’s dik, waarin alle leden van de Vereniging van voormalige politieke gevangenen en bannelingen vermeld staan, met hun geschiedenis als revolutionair, inclusief hun veroordeling(en) en de locatie waar ze hun straf uitzaten. En hoewel niet alle leden ten onder gingen in de Stalinterreur, denk je toch bij elke naam die je ziet staan: wat zou, bij wijze van wrange afronding, hier nog als veroordeling aan toegevoegd kunnen worden?

Een geroyeerde ‘podavanets’.

Ik leerde uit het naslagwerkje overigens twee nieuwe woorden (of eigenlijk zijn het oude woorden, je komt ze niet meer tegen): подаванцы en выдаванцы. Подаванцы hadden zich na hun veroordeling gewend tot de autoriteiten met een verzoek om clementie, выдаванцы waren nog een graatje erger geweest: die waren door de knieën gegaan en hadden kameraden verraden. Was dergelijk verwerpelijk gedrag bij nader onderzoek vastgesteld, dan volgde royering, maar je bleef wel opgenomen in het naslagwerk, op alfabet tussen de rest, nog steeds inclusief je persoonlijke geschiedenis, maar mét de vermelding van uitsluiting. De editie van 1929 bevat nog een aparte lijst met zo’n zestig namen van leden die wel ooit waren veroordeeld, maar niet vanwege revolutionaire daden. Gewone misdadigers dus, die ten onrechte als lid waren toegelaten.

In het naslagwerk treffen we onder de B de naam aan van Ivan Bogomolov, met lidmaatschapsnummer 609. Hij werd onder meer veroordeeld tot drie jaar dwangarbeid. Op zijn gedrag als revolutionair was nooit iets aan te merken geweest, maar dat redde hem niet. Hij werd in 1938 geëxecuteerd. Aan de muur van het huis in Sint-Petersburg, aan de achterzijde van dat deel dat uitkijkt op het Troitskiplein, hangt een gedenksteen met de namen van slachtoffers uit de appartementen. Het is ontworpen door zijn zoon. 

—————————

Na de Goelag: de onschuldige kunstwerken van Marija Myslina - 2

———————

Eigenaardig en wrang is het, dat over Marija Myslina, een kunstenares die zulk mooi en aandoenlijk werk schiep, zo weinig bekend is. Er is een kladversie van een brief van haar hand, uit 1956, aan de Kunstenaarsbond (zie deel 1), waarin ze haar schrijnende woonomstandigheden beschrijft en om hulp vraagt. Heeft ze de brief ook werkelijk verstuurd? En heeft ze inderdaad hulp gekregen? Het is niet bekend.

De brief (de kladversie dus) roept vragen op. Myslina schrijft dat haar man in 1937 is gearresteerd en is “omgekomen in ballingschap”. Wist ze niet dat haar man, kunstenaar Vladimir Kaabak, in 1937 werd geëxecuteerd? (Kaabak wordt vermeld op een van de ‘Stalinlijsten’ van Memorial). Ze schrijft dat ze haar hele leven in Moskou heeft gewoond, terwijl ze achttien jaar in kampen en in ballingschap had doorgebracht. Trad ze, misschien toch nog angstig, maar liever niet al te zeer in detail over haar ‘beladen’ verleden, om de autoriteiten niet af te schrikken?  


Marija Myslina (1901-1974) was van eenvoudige komaf. Ze benutte de mogelijkheden die de jonge Sovjetstaat haar bood ten volle. Ze genoot een volwaardige kunstopleiding en nam deel aan tentoonstellingen. Vervolgens werd ze door diezelfde staat vertrapt, belandde ze in de Goelag, en moest ze midden jaren vijftig bijna smeken om hulp. Het is niet bekend of er van haar werk van voor de oorlog iets bewaard is gebleven.

In het tweede kamp waar Marija belandde, in het dorp Dolinskoje in Kazachstan, vond ze enig emplooi in de kampclub, waar onder meer toneelstukjes werden opgevoerd. In de jaren 1944-1946, toen ze uit het kamp was vrijgelaten, woonde ze als bannelinge in Tsjeboksary in de republiek Tsjoevasjië, aan de Wolga. Daar werd ze lid van de lokale afdeling van de Kunstenaarsbond. Het Staatsmuseum van Tsjoevasjië heeft 27 werken van Myslina in bezit, waaronder dit zelfportret.

Slechts twee van de werken die ik kon vinden, hebben een ‘staats-thema’. Een ontwerp uit 1943 voor een poster of ansichtkaart en een schets van een heldhaftig oorlogstafereel, waarvan als datering ‘jaren veertig’ wordt gegeven. Verder ontbreekt in haar werk, voor zover ik dat heb kunnen vaststellen, elke verwijzing naar politiek of ideologie. Daar zal ze haar buik van vol hebben gehad, ben je geneigd te denken. Het lijkt alsof ze is weggevlucht in dagelijkse, onschuldige stadstafereeltjes, dierenportretjes en landschapjes. Na haar terugkeer in Moskou werkte ze onder meer als illustrator van kinderboeken en tekende ze ansichtkaarten. Ze nam ook weer deel aan tentoonstellingen. De laatste jaren van haar leven was ze door ziekte aan haar bed gekluisterd.


In een artikel uit 2015 over een kleine tentoonstelling in Moskou van Myslina’s werk las ik dat haar bescheiden archief bewaard wordt in het RGALI (Russisch Staatsarchief voor Literatuur en Kunst), maar dat dit “nog lange tijd gesloten zal blijven voor lezers en onderzoekers”. Zou dat werkelijk zo zijn? En waarom dan? Bij dat archief ga ik niet aankloppen, maar ik hoop later dit jaar wel in Tsjeboksary het Staatsmuseum van Tsjoevasjië binnen te lopen.  

Marija Myslina (1901-1974)

Na de Goelag: de onschuldige kunstwerken van Marija Myslina - 1

—————-

1.jpg


Verandert er iets aan een schilderij, een tekening of wat voor kunstwerk dan ook, wanneer je meer te weten komt over de maker ervan? Over het leven dat hij of zij leidde? Lang niet altijd, natuurlijk, maar in het geval van Marija Myslina (1901-1974) beslist wel.

Zo zit ik maar te kijken naar twee Nieuwjaarskaartjes van haar, beide uit 1960. Ik heb ze al jaren op zolder liggen in een schoenendoos, met een boel andere ansichten uit de USSR. Twee kleuters, twee vogeltjes, twee ballonnetjes…  Schattige, onschuldige tafereeltjes, wat zou je er nog meer over kunnen zeggen. Maar je gaat er toch anders naar kijken, wanneer je weet dat ze werden gemaakt met dezelfde hand die vier jaar eerder onderstaande brief schreef (Ik citeer uit een kladversie):  

*****

“In 1937, na de arrestatie van mijn man, ben ik opgepakt en doorliep ik, zoals vele anderen, de kwellende weg van de verworpenen en belasterden. De rechtvaardigheid is nu in ere hersteld, ik ben gerehabiliteerd en verzoek U deze daad van rechtvaardigheid tot het einde door te voeren en mij van woonruimte te voorzien. Mijn moeder heeft me nu onderdak verschaft op een oppervlakte van 9 meter.

Ik ben kunstenaar, lid van de Kunstenaarsbond (lidmaatschapskaart No. 2003), heb aan meerdere tentoonstellingen meegedaan, zowel in de provincie als in Moskou, mijn werken bevinden zich in vier musea. Gezien mijn professionele kenmerken ben ik natuurlijk niet in staat in mijn huidige omstandigheden te werken. Ik kan zelfs geen ezel – mijn ‘werkbank’ – neerzetten, ik heb geen tafel, om maar te zwijgen over andere noodzakelijke dingen voor mijn werk.

Ik ben een geboren en getogen Moskouse. Is het toelaatbaar dat ik, nadat ik de volledige verwoesting van mijn leven heb ondergaan, mijn gezondheid heb verloren, in de stad waar ik ben geboren en mijn hele leven heb doorgebracht, in mijn oude dagen geen dak boven mijn hoofd zou hebben? Na alle beproevingen die mij ten deel zijn gevallen, verlang ik naar rust en de mogelijkheid om creatief te werken - ik ontbeer dat alles volledig.

Indertijd, in 1926, hebben mijn man en ik op eigen kosten een onbewoonbare ruimte ingericht, voor verwarming gezorgd en muren gebouwd en er een prachtig atelier voor kunstenaars van gemaakt. Die moeite hebben we dus voor iemand anders gedaan – wat onszelf betreft: een is omgekomen in ballingschap, en ik ben alleen overgebleven zonder een dak boven mijn hoofd. Ik maak geen aanspraak op dat ene onderkomen, ik verzoek u mij een kamer ter beschikking te stellen, waar ik rustig zou kunnen wonen en creatief kan werken – dat zou mij helemáál doen terugkeren tot het leven en mij de mogelijkheid geven om het Sovjetvolk met mijn kunst echt te dienen.

.. november 1956”

*****

Myslina noemt Moskou in de brief de stad waar ze haar hele leven heeft gewoond. Een nogal wrange zin, want na haar arrestatie belandde ze in het ALZJIR, een speciaal kamp voor ‘vrouwen van volksverraders’ in Karaganda, Kazachstan. Acht jaar later kwam ze vrij, maar Moskou bleef verboden terrein. Ze vestigde zich in Vladimir en mocht pas in 1955 terug naar de hoofdstad, waar ze de scherven van haar leven bijeen moest zien te rapen. *)

Gegevens over het werk van Marija Myslina zijn schaars, titels en jaartallen ontbreken vaak. Haar werk van voor de oorlog lijkt helemaal verloren te zijn gegaan.

1942

1942

*) Aanvulling:
Marija Myslina belandde in het ALZJIR (Kamp voor Vrouwen van Landverraders in Akmolinsk). Later werd ze overgebracht naar een vrouwenkamp in het dorp Dolinskoje. Op 8 december 1942 werd ze vrijgelaten uit het kamp. Tussen 1944-46 leefde ze als bannelinge in Tsjeboksary.


Deel 2.