———————
Eigenaardig en wrang is het, dat over Marija Myslina, een kunstenares die zulk mooi en aandoenlijk werk schiep, zo weinig bekend is. Er is een kladversie van een brief van haar hand, uit 1956, aan de Kunstenaarsbond (zie deel 1), waarin ze haar schrijnende woonomstandigheden beschrijft en om hulp vraagt. Heeft ze de brief ook werkelijk verstuurd? En heeft ze inderdaad hulp gekregen? Het is niet bekend.
De brief (de kladversie dus) roept vragen op. Myslina schrijft dat haar man in 1937 is gearresteerd en is “omgekomen in ballingschap”. Wist ze niet dat haar man, kunstenaar Vladimir Kaabak, in 1937 werd geëxecuteerd? (Kaabak wordt vermeld op een van de ‘Stalinlijsten’ van Memorial). Ze schrijft dat ze haar hele leven in Moskou heeft gewoond, terwijl ze achttien jaar in kampen en in ballingschap had doorgebracht. Trad ze, misschien toch nog angstig, maar liever niet al te zeer in detail over haar ‘beladen’ verleden, om de autoriteiten niet af te schrikken?
Marija Myslina (1901-1974) was van eenvoudige komaf. Ze benutte de mogelijkheden die de jonge Sovjetstaat haar bood ten volle. Ze genoot een volwaardige kunstopleiding en nam deel aan tentoonstellingen. Vervolgens werd ze door diezelfde staat vertrapt, belandde ze in de Goelag, en moest ze midden jaren vijftig bijna smeken om hulp. Het is niet bekend of er van haar werk van voor de oorlog iets bewaard is gebleven.
In het tweede kamp waar Marija belandde, in het dorp Dolinskoje in Kazachstan, vond ze enig emplooi in de kampclub, waar onder meer toneelstukjes werden opgevoerd. In de jaren 1944-1946, toen ze uit het kamp was vrijgelaten, woonde ze als bannelinge in Tsjeboksary in de republiek Tsjoevasjië, aan de Wolga. Daar werd ze lid van de lokale afdeling van de Kunstenaarsbond. Het Staatsmuseum van Tsjoevasjië heeft 27 werken van Myslina in bezit, waaronder dit zelfportret.
Slechts twee van de werken die ik kon vinden, hebben een ‘staats-thema’. Een ontwerp uit 1943 voor een poster of ansichtkaart en een schets van een heldhaftig oorlogstafereel, waarvan als datering ‘jaren veertig’ wordt gegeven. Verder ontbreekt in haar werk, voor zover ik dat heb kunnen vaststellen, elke verwijzing naar politiek of ideologie. Daar zal ze haar buik van vol hebben gehad, ben je geneigd te denken. Het lijkt alsof ze is weggevlucht in dagelijkse, onschuldige stadstafereeltjes, dierenportretjes en landschapjes. Na haar terugkeer in Moskou werkte ze onder meer als illustrator van kinderboeken en tekende ze ansichtkaarten. Ze nam ook weer deel aan tentoonstellingen. De laatste jaren van haar leven was ze door ziekte aan haar bed gekluisterd.
In een artikel uit 2015 over een kleine tentoonstelling in Moskou van Myslina’s werk las ik dat haar bescheiden archief bewaard wordt in het RGALI (Russisch Staatsarchief voor Literatuur en Kunst), maar dat dit “nog lange tijd gesloten zal blijven voor lezers en onderzoekers”. Zou dat werkelijk zo zijn? En waarom dan? Bij dat archief ga ik niet aankloppen, maar ik hoop later dit jaar wel in Tsjeboksary het Staatsmuseum van Tsjoevasjië binnen te lopen.