persoonlijk

Hoe ik ‘mijn’ kookboek van Jelena Molochovets weer tegenkwam bij De vrouwen van Lazar

(Eerste publicatie: 22-5-2012)

Jelena Molochovets

Jelena Molochovets

Zit ik nietsvermoedend te lezen in Marina Stepnova’s Zhensjtsjiny Lazarja (De vrouwen van Lazar), wie kom ik daar tegen? Jelena Molochovets!

Eind jaren negentig bracht ik behoorlijk wat tijd door met Jelena. Ik had haar ontdekt in Russische tijdschriften, die haar 19de eeuwse kookboek Podarok molodym chozajkam (Geschenk voor jonge huisvrouwen) af en toe – en altijd met smaak – citeerden. Ik dacht: als ik dat boek nog eens in handen krijg, schrijf ik er een artikel over. Ik kreeg het in handen, trof het aan in de catalogus van een Utrechts veilinghuis – ik was de enige bieder. Toen ik Jelena’s kleurrijke kookboek doorbladerde, begreep ik: dit wordt geen artikel, dit wordt een boek.

Ik schreef het samen met Anne Scheepmaker, toen nog culinair journaliste van NRC-Handelsblad. Zij selecteerde en hergroepeerde de recepten, ik schreef bij elk hoofdstuk een inleiding. En ik probeerde het leven van Jelena te reconstrueren. Iedereen in Rusland kende haar naam, citeerde graag uit haar kookboek (doorgaans fout), maar wie ze eigenlijk was, waar ze vandaan kwam en hoe ze aan haar einde was gekomen – niemand die het wist.

Ik stuitte op haar dossier uit het Smolny-instituut voor Adellijke Meisjes in Sint-Petersburg, viste uit een kerkhofadministratie haar begrafenisdatum (15 december 1918)  op en vond verder genoeg voor een apart hoofdstuk over haar leven. In een Russische vertaling van mijn oude docente Aida Frantsevna Smirnova belandde dat ene hoofdstuk in het literaire Petersburgse tijdschrift Zvezda. Op dat laatste ben ik eigenlijk trotser dan op het hele boek.

De vrouwen van Lazar – daar wilde ik dit stukje over schrijven – is geen slecht boek. Een familiekroniek zoals die ook geschreven worden door Ljoedmila Oelitskaja en Jelena Katisjonok – maar toch minder. Het verhaal mag er zijn, de wendingen van het plot voeren je door bijna de complete 20ste eeuw. De stijl – op elke pagina minstens twee stevige beeldspraken - gaat echter gaandeweg vermoeien. Tegen het einde wordt het ook wat ongeloofwaardig; Lidija, een piepjonge ballerina die op het punt staat door te breken, doet een zelfmoordpoging, maar wordt op het nippertje gered door haar kersverse echtgenoot, van wie ze eigenlijk niet hield, maar nu natuurlijk wel, en ze blijkt ook al van hem in verwachting.    

Het favoriete boek van Lidija? Geschenk voor jonge huisvrouwen van Jelena Molochevets. Lidija komt niet uit een warm nest, bij Molochovets droomt ze weg, ze kent het uit haar hoofd en weet zo hoe haar eigen warme nest er later uit moet zien. Moet u De vrouwen van Lazar lezen? Als u een hechte band hebt met Jelena Molochovets of houdt van familiekronieken met een Assepoester-inslag, zeker doen. Zo niet, mwah. 

(Een overzichtje van Russische recensies vindt u hier.)

De winter van 1981-82. Mijn radio uit Voronezj.

(Eerste publicatie: 27-2-2012)

Het contact met de buitenwereld was beperkt, die winter van 1981-82 in Voronezj. Zo maar naar Moskou of Leningrad, dat mocht je als buitenlandse student niet, daar had je een serieuze reden voor nodig (bezoek aan een speciale bibliotheek, bijvoorbeeld) en dan moest je eerst toestemming vragen.

Telefoneren met het thuisfront was lastig. De enige telefoon op de studentenflat stond beneden bij de vachtjor. Een buitenlands gesprek moest je aanvragen. Normale kranten? Die waren in de hoofdstad al lastig te vinden, wij zaten in de provincie. Televisie? Hilbert van der Duim kwam een keertje voorbij op het journaal, die was ergens wereldkampioen geworden. Andere berichten over Nederland herinner ik me niet.

Maar gelukkig was daar nog de radio! Ik had er zelf eentje meegenomen uit Nederland, een smalle Grundig. Op de foto staat hij in de vensterbank, boven de gele lampekap en de theeketel. Om elf uur ’s ochtends: de Wereldomroep. En natuurlijk de BBC – ongestoord. Samen met de Engelse studenten luisterden we eens in de week naar de Top Ten – liedjes uit een heel verre wereld.

Wat mijn Grundig ook kon: cassettes opnemen en afspelen. Dat werkte als een magneet op de Russische studenten, op Serjozja bijvoorbeeld, een van mijn drie kamergenoten. Serjozja - een groter fan van Abba en de Beatles moet ik nog tegenkomen. Serjozja speelde gitaar en we zongen heel wat af, zeker als we bezoek hadden. Wat onze buren daarvan vonden, weet ik niet, wij hadden pret voor tien. Zoals die keer dat we geluidseffecten toevoegden, met daarbij een hoofdrol voor de koekoeksklok van Ismaïl – ook een kamergenoot. Die koekoekslok- ik wijd nu even uit – had Ismaïl voor zijn verjaardag gekregen. Een prachtig cadeau natuurlijk, overdag. Een koekoeksklok ’s nachts op je kamer is een stuk minder.

Ik heb mijn Grundig nog altijd. Een enkele keer stop ik er een cassette uit Voronezj in en dan hoor ik die koekoeksklok weer. Hij – de Grundig, niet die koekoeksklok – doet dienst in mijn Hilversumse keuken, waar hij ook weer in de vensterbank staat.

Maar hoe lang nog? Mijn radio uit Voronezj doet het niet zo goed meer. Ik moet een van de schuifjes een beetje scheef ingedrukt zien te houden en dan ook het snoer schuin laten hangen via het metaal van de magnetron. Dan is de ontvangst nog prima. Ik word niet boos op mijn radio, als Jurgen van den Berg weer eens wegvalt of Tom van ‘t Hek onverstaanbaar wordt. Dat ligt aan Jurgen en aan Tom, denk ik dan. En inderdaad, twee tikjes op het schuifje en daar zijn ze weer! Wel wakker blijven, jongens!

Mijn radio uit Voronezj wegdoen? Nee natuurlijk, dat verkrijg ik niet over mijn hart. Bovendien, zelfs als de ontvangst helemaal en voorgoed wegvalt, dan is er altijd nog het knopje play. En dan kan ik altijd nog luisteren naar het lied van Serjozja met de koekoekslok van Ismaïl. 

De USSR in foto's - een kleine schatkamer. Deel 2.

(Eerste publicatie: 29-2-2012)

Het gebeurt me de laatste tijd steeds vaker: dat je een boek leest waarin gebeurtenissen aan bod komen die je zelf hebt meegemaakt. Ooit was zo’n gebeurtenis actueel, je las er over in de krant, hoorde erover op de radio, er werd over gesproken. Nu is het geschiedenis en lees je erover in een boek …

Dat krijg je, als je (een beetje) ouder wordt. Een vergelijkbaar iets overkomt me wanneer ik naar foto’s kijk uit de Sovjetunie van de jaren zeventig. In 1978 kwam ik er voor het eerst. Zie ik nu de Nevski Prospekt uit die tijd, de stille straten van Moskou, dan besef ik: daar heb ik gelopen, toen! En dan word je weemoedig en ook een beetje boos: had toch wat beter opgelet! Had meer foto’s gemaakt! Was nog nieuwsgieriger geweest! En dat wordt alleen maar erger, natuurlijk, want het duurt niet al te lang meer of ik denk hetzelfde bij foto’s uit de jaren tachtig, negentig … Dat krijg je, als je (nog een beetje) ouder wordt.

Gelukkig heb ik wel een páár foto’s gemaakt, toen in 1978. De foto hierboven, bijvoorbeeld, in Leningrad. Met links mijn jaargenote Marijke van Bokhoven en in het midden Raja van den Bercken, docente aan het (allang opgeheven - schande!) Instituut voor Slavische Taal- en Letterkunde in Utrecht. Dit is voor de flat van haar moeder.

En hier, het Rode Plein, ook aardig:

Maar de aardigste vind ik toch deze, van mijzelf in Leningrad, ook in 1978. Want tien jaar later stond ik op exact dezelfde plek en ook daar is een foto van. En in 1998 stond ik er weer en in 2008 opnieuw. En in 2018, en …   

Eigenlijk wilde ik over foto’s van anderen schrijven, maar ja, zo’n eigen album, dat leidt erg af. Als vervolg op mijn vorige stukje, over oude foto’s uit onder meer Moskou en Stalingrad, wilde ik foto’s laten zien uit het Leningrad van de jaren vijftig en zestig. Deze bijvoorbeeld, de markt om de hoek bij het Hooiplein, dat toen nog Vredesplein heette:

En we gaan ook nog even naar Novosibirsk:

Nou ja, klikt u vooral hier en hier en hier en hier voor meer. 

En deel 1 vindt u hier.

Mijn avonturen als pisteknecht in het Russische staatscircus – 3

(Eerste publicatie: 12-11-2011)

Het trapezenummer! Al na één voorstelling was dat mijn favoriet, want nooit zag ik publiek zo schrikken en daarna zo opgelucht lachen. Bovenin de nok stond een van de artiesten met een kapiteinspet op. Beneden op de grond goot een van de clowns een gietertje leeg in een emmer, en hij riep naar boven: Kapitajn! Dojken! En daar dook de kapitajn omlaag …

Er klonken - het was vóór het bungyjump-tijdperk – kreten van ontzetting! Wat het publiek niet wist – ik na één voorstelling wel – was dat de kapitajn om zijn middel een stevig elastiek had zitten. Dat trok hem vlak boven de emmer weer omhoog richting nok…

Van het programma bestaan polygoonbeelden, van een voorstelling in Amsterdam. De trapeze-kapitein (daar zonder pet) is er op te zien, clown Popov, het spannende paardenummer en ook de act met drie beresterke mannen, die een menselijke toren torsen. Gaandeweg kregen we rond de voorstellingen wat contact met de artiesten. Dat je bij Russen niet met drop moet aankomen, wist ik toen nog niet, maar mijn stroopwafels gingen er bij de zware jongens van de toren in als koek.

Met handtekening. Van popov, neem ik maar aan.

Met handtekening. Van popov, neem ik maar aan.

Met twee artiesten maakten we een autoritje. Langs Soestdijk (“Daar woont onze koningin”) en langs mijn studentenflat aan de Ina Boudier Bakkerlaan. “Ze nodigen ons uit naar binnen”, hoorde ik de een tegen de ander zeggen. De ander knikte van: kunnen we wel doen, hoewel het ongetwijfeld tegen de voorschriften was. Ik weet niet meer wat we ze aangeboden hebben, misschien had ik nog stroopwafels over.

De volgende zomer was ik met een groepsreis in Moskou en jawel, het circus stond op het programma. Ik stapte onze bus uit en liep tegen een van de zware jongens op. De begroeting was allerhartelijkst. Tijdens de artiestenparade, de opening van het programma, liepen ze mee en ze zochten me op de tribune. Ze vonden me en knikten nadrukkelijk. Even later kwamen ze achterom de tribune op en ik kreeg een circusposter.

Eén ding krijg ik nooit meer uit mijn hoofd. Zie ik iemand met een kapiteinspet op, dan roep ik in gedachten steevast: Kapitajn! Dojken! 

Hier deel 1 en deel 2.

Mijn avonturen als pisteknecht in het Russische staatscircus – 2

(Eerste publicatie: 7-11-2011)

Het paardenummer! Daar deed maar één paard aan mee, maar dat was meer dan genoeg. Dat beest kwam de piste in en begon meteen als een bezetene te galopperen, in de rondte, met z’n hoeven bonkend tegen de rand. Wij, de pisteknechten, moesten het scharnierende deel van die rand (ter hoogte van het gordijn) openzetten om het paard binnen te laten en het achter hem als de sodeju weer sluiten. Dat was precisiewerk, het haakje van het scharnierende deel moest in het oogje vallen van het vaste deel, terwijl dat galopperende beest al met zijn eerste ronde bezig was. Tegen de tijd dat het paard met z’n hoeven tegen de pisterand langs kwam denderen, moest dat scharnierende deel echt wel vast op z’n plek zitten.

Op de foto ziet u mijn gespannen koppie, links van de schouder van de man met de zweep. M’n rechtervoet staat stevig tegen het scharnierende deel geplant. Dat was om het op z’n plek te houden, zodat het paard niet uit de bocht zou vliegen en in de orkestbak zou belanden. 

Het ging een keer fout, maar dat was niet mijn schuld.

Tussen de twee voorstellingen van de zaterdag in maakte ik een praatje met Martin (ik geloof dat hij zo heette – het is vrij lang geleden). Martin was al sinds het begin van de tournee als pisteknecht mee. “Hoe kom je aan zo’n baantje?”, vroeg ik jaloers. “Hoe kom je er weer vanaf?”, mompelde Martin. De volgende dag was hij verdwenen. Een ervaren kracht minder, een onervaren uitzendkracht erbij, wat moest dat worden, met het paardenummer! Martin was de man geweest van het haakje en het oogje…

Het paard de piste in, dat ging nog goed. Het haakje in het oogje (het was gelukkig niet aan mij toevertrouwd) lukte ook nog op tijd, het nummer ging perfect. Maar toen moest het paard de piste weer uit! Daarbij bleef het haakje hangen achter het gordijn, dat zodoende voor de uitgang werd getrokken. Het paard, dat er niet uitkon, begon maar weer rondjes te lopen, gelukkig in een sukkeldrafje, want anders waren er onder de muzikanten (en pisteknechten) slachtoffers gevallen. Afijn, het gordijn werd losgehaakt en het beest kon naar buiten. Achter de schermen werd de Nederlandse hoofdknecht stijfgevloekt door de paardeman. De preciese bewoordingen ben ik helaas vergeten.

De beloning voor alle zenuwen kwam telkens tegen het einde van het programma: het trapezenummer!

Hier deel 1 en deel 3.

Mijn avonturen als pisteknecht in het Russische staatscircus – 1

(Eerste publicatie: 4-11-2011)

Ooit werkte ik in het Russische staatscircus. Hoog tijd om daar eens wat meer over te vertellen.

Het was de vroege zomer van 1979.  Ik liep over de Oude Gracht in Utrecht en zag in grote letters op de ruit van een uitzendbureau: HET CIRCUS IS IN DE STAD! En niet zo maar een circus, nee het Russische staatscircus! Nu ben ik geen groot circusvriend, maar ik studeerde in die tijd Russisch en dacht: daar moet ik wezen! Er werden jongens gevraagd die tijdens de voorstelling konden assisteren. Kennis van het Russisch was geen vereiste, maar kon natuurlijk geen kwaad.

En daar stond ik een dag later aan de rand van de piste, samen met studiegenoot Geert-Jan Mellink, in een groene overal met op de achterkant CCCP Tsyrk, stijf van de zenuwen. We kregen onze instructies met enige urgentie ingefluisterd door een Nederlandse ‘hoofdknecht’, die de voorstelling – in tegenstelling tot ons -  al helemaal kende. ‘Knotsen aanpakken en achter het gordijn brengen, nu!’ ‘Piano uit de piste! Nee, wachten! Ja, nu!’ En daar liepen Geert-Jan en ik naar achteren met de piano in onze handen, een meter langs de beren die – niet al te enthousiast - klaarstonden voor het volgende nummer. Gelukkig was de piano van triplex en helemaal leeg, dat scheelde nogal in gewicht.

Na twee dagen kende ik de voorstelling redelijk goed. Je zag soms wat misgaan en er vielen ook andere dingen op. De opening werd verzorgd door een man en vrouw die zich rondslingerend aan een touw omhoog werkten. Kort voor hun opkomst kwam hij ergens van links aangelopen, zij van rechts. Ze negeerden elkaar volledig, totdat ze op moesten. Na het nummer kwamen ze met strakke gezichten weer naar achteren. De man verdween naar links, de vrouw naar rechts – ik heb ze in die week in Utrecht geen woord met elkaar zien wisselen. Hoe anders was dat met de man van de honden! Die was net zo vrolijk en enthousiast als de keffende beestjes die hij door de piste dirigeerde. Na de eerste voorstelling schudde hij ons lachend de hand: s natsjalom! Op het begin!

Voor veruit de meeste zenuwen zorgde het paardenummer, zeker toen we te maken kregen met een deserteur in ons midden.

Hier deel 2 en deel 3.

Hoe ik oplichter Boris Abarov leerde kennen en met kalasjnikovs in de trein zat - 3

(Eerste publicatie: 14-10-2011)

Ter afsluiting van mijn stukjes over soldaat Boris en soldaat Felix wat herinneringen van direct betrokkenen. (Deel 1 en 2 vindt u hier en hier.)

Dini Bangma (ze werkt nog altijd bij de VPRO) mailde me dat het met die uniformen helemaal niet zo makkelijk was gegaan. Ze kocht er vier bij een legerdump en maakte daar twee passende exemplaren uit, wat gezien het verschillende postuur van beide heren nog knap lastig was. Op de rommelmarkt kocht ze wat Russische parafernalia om het af te maken. “Het wonderlijke was dat Felix en Boris zoooo overtuigend waren in hun uniformen, dat niemand de herkomst ervan in twijfel trok.”  

Felix Kaplan: “Ik heb in het Sovjet-leger gezeten. De verschrikkelijkste tijd van mijn leven. Maar nu was ik een acteur. De enige keer dat ik me als soldaat gedroeg, was in Eindhoven. Er kwam politie op ons af. Toen heb ik de kalasjnikovs uit elkaar gehaald, om te laten zien dat je er niet mee kon schieten. In Antwerpen was er iemand die de kalasjnikovs wilden kopen. En er was ook iemand die begon te schreeuwen: ‘Als ik zo op het Rode Plein loop, word ik naar Siberië gestuurd!’ Hij liep op een agent af, maar die zat in het complot en draaide zich om. De man pakte de agent bij de schouder, draaide hem terug en riep: ‘Ze lopen hier met geweren!’ Ik heb me regelmatig verscholen achter m’n grote pet. We moesten zó lachten!”

Radiomaker Philippe Scheltema: “Het idee ontstond na een brainstorming met Hylke Tromp, toen hoogleraar Polemologie: ‘Hoe zetten we het koude-oorlogscliché van de Sovjet-dreiging zó neer dat het publiek er zich direct mee geconfronteerd voelt en reageert’.” Volgens Philippe verloren Felix en Boris die doelstelling nogal eens uit het oog en gooiden er dan een beetje met de pet naar. “Dat gaf problemen bij de montages, het was soms een heksentoer om er een samenhangend verhaal van te maken. Hilarisch was de reactie van de Sovjet-ambassadeur. Die dreigde onze visumaanvragen af te wijzen.” 

Het bezoek aan Den Helder (zonder wapens, maar met een lege camera + gigantische telelens op de buik van Boris) eindigde op het bureau. Nadat een gepensioneerde marineman (!) de soldaten vriendelijk de weg richting haven had gewezen, ontstond er een opstootje. Philippe: “Een hysterische jonge vrouw waarschuwde de politie en De Telegraaf. De Militaire Inlichtingen Dienst werd er nog bijgehaald. Die haalden hun schouders op en vertrokken, zonder zelfs maar vragen te stellen. MISLUKTE GRAP VPRO, kopte De Telegraaf.”   

En dan Boris Abarov, de charmeur die iedereen moeiteloos om zijn vingers wond. Zijn naam kwam ik jaren later pas weer tegen in het boek Meesters, marodeurs van Hella Rottenberg. De Volkskrant-journaliste doet daarin nauwgezet uit de doeken hoe er op gewetenloze wijze gesold was met de nalatenschap van kunstverzamelaar Nikolaj Chardzjiëv, die in 1996 op 92-jarige leeftijd in Amsterdam overleed.

De collectie van Chardzjiëv, een verwoed collectioneur van Russische avantgarde, was vele miljoenen waard. In samenwerking met een Nederlands notariskantoor werd de nalatenschap door Abarov geplunderd. Aan een schimmige deal met de stichting die de collectie diende te beheren, hield de Russische emigrant (die ten tijde van zijn acteurswerk voor de VPRO de eindjes maar moeizaam aan elkaar knoopte) uiteindelijk miljoenen over, en ook de flat van Chardzjiëv in Moskou.

Zeven maanden voor de dood van Chardzjiëv was diens vrouw, Lidia Tsjaga, overleden na een val in hun Amsterdamse woning. Artikelen in de Russische pers wijzen met een beschuldigende vinger naar Abarov. Bewijzen voor moord of doodslag zijn er echter niet en tot een rechtszaak is het nooit gekomen.

Abarov vertrok naar Moskou, waar hij zijn vak van acteur weer oppakte. Ook als zanger is hij actief (u kunt hem hier [linkje werkt niet meer] horen). Of onderstaande foto in de flat van Chardzjiëv is gemaakt, weet ik niet.

Hoe ik oplichter Boris Abarov leerde kennen en met kalasjnikovs in de trein zat - 2

(Eerste publicatie: 12-10-2011)

download (3).jpg

Zo arriveerden Boris Abarov en Felix Kaplan, verkleed als Sovjet-soldaten, mét kalasjnikov over de schouder, in Antwerpen. De paus werd rond die dagen ook in de stad verwacht en de autoriteiten waren daardoor wat zenuwachtig. Voor de zekerheid liep een agent in burger mee, wat wel handig bleek. We hadden nog geen twee stappen gezet of daar stopte een politie-auto. Twee agenten sprongen naar buiten, maar werden door onze stille gerustgesteld.

Het effect van twee Sovjet-soldaten in de straten bleek boven verwachting, net als bij eerdere  opnames in Nederland. Of het nu op de lapjesmarkt in Utrecht was of op het Zeeuwse strand, hun verhaal ging er in als koek. Ze waren, zo vertelden Boris en Felix bereidwillig, na een legeroefening in Oost-Berlijn per ongeluk op de trein naar West-Berlijn gestapt en vandaar verder gereden, en nu maakten ze van de gelegenheid gebruik om maar eens een beetje rond te kijken. Vragen als (in Zeeland): “Kunnen er duikboten onder die dam door?” werden vriendelijk beantwoord. Dat ze redelijk Nederlands spraken, zelfs dat zorgde niet voor argwaan. “Ja, dat hebben ze natuurlijk in het Russische leger, prima taallessen”, hoorde ik iemand zeggen. Alleen bij de marinehaven in Den Helder – ik was er niet bij die dag - daar ging het mis. De alerte politie pakte de VPRO-ploeg op, waaraan door De Telegraaf nog een berichtje werd gewijd.

In Antwerpen werd het opeens pijnlijk. Een vrouw van een jaar of zeventig stapte op onze vrienden af. Het bleek een Russin. Mogelijk was zij in de oorlog in Duitsland beland en daarna met een Belgische dwangarbeider getrouwd. Hoe dan ook, de vrouw raakte hevig ontroerd bij het zien van haar ‘landgenoten’ in Sovjetuniform. Ze smeekte hen om mee te komen voor een kopje thee. Ik weet niet meer hoe we – het klinkt onvriendelijk – van haar af zijn gekomen, maar we waren er allemaal een beetje ontdaan van.

Het doel van de verkleedpartij was serieus: radiomaker Philippe Scheltema wilde achterhalen hoe vijandig of niet-vijandig de Nederlandse/Belgische man-in-de-straat stond tegenover het Oostblok, en dan met name tegenover de USSR. Dat bleek vooral niet-vijandig te zijn. Of het door de uniformen kwam of niet, vooral werd door de omstanders de rol van Rusland in de Tweede Wereldoorlog benadrukt. Het krediet dat de Sovjetunie daarmee had opgebouwd, bleek veertig jaar later nog lang niet opgesoupeerd.

Helaas kan ik me de diverse reacties niet meer gedetailleerd herinneren. Ik ga bij de VPRO eens informeren wat er in de archieven nog is terug te vinden van de avonturen van soldaat Boris en soldaat Felix. Dat moet een mooi tijdbeeld opleveren. Wat ik me nog wel kan herinneren is de slotzin van een bedankbriefje dat ik schreef aan de behulpzame politie van Hilversum, die ons een vergunning voor het wapenvervoer had verstrekt: “Volgend jaar hopen wij met een T34-tank voor de poorten van Den Briel te verschijnen. Mogen wij dan weer op uw hulp rekenen?”

Boris Abarov en Felix Kaplan verdwenen van mijn radar. Abarov kwam plots weer bovendrijven, toen ik in 1999 het boek Meesters, marodeurs - De lotgevallen van de collectie Chardzjiëv van Hella Rottenberg las. Zij noemt hem daarin een Russische schelm, een kleine mafioso, die geen last heeft van zijn geweten.

Hier deel 1 en deel 3.

Hoe ik oplichter Boris Abarov leerde kennen en met kalasjnikovs in de trein zat - 1

(Eerste publicatie: 9-10-2011)

Bent u wel eens met twee kalasjnikovs in uw tas de trein ingestapt? Ik wel.

Dat zat zo. Het was 1985 en ik werkte als freelancer bij de VPRO radio. Onder leiding van Philippe Scheltema maakte ik, samen ook met Joanka Prakken, een half uurtje radio. Ons programma heette Euroburo, een knipoog naar het in die tijd nog veelgehoorde woord politburo. Euroburo ging over Oost-Europa en moest – zo zag Philippe Scheltema dat -  een bijdrage leveren aan de ontspanning tussen Oost en West.

Nederland ging, wat de Sovjetunie betrof, volgens Philippe gebukt onder een grimmig vijandsbeeld. Om daar wat aan te kunnen doen, moest je eerst dat beeld duidelijk naar boven krijgen. Daar had Philippe het volgende op gevonden: je stuurt twee Russische emigranten de straat op verkleed als Sovjet-soldaten en registreert de reacties van de voorbijgangers.

Een mooi plan. De emigranten waren snel gevonden (toneelregisseur Boris Abarov en tennisleraar/schrijver Felix Kaplan) en ook het uniform was geen probleem. Maar er ontbrak nog iets. Kalasjnikovs! Twee Sovjet-soldaten in een winkelstraat met een kalasjnikov over de schouder, dan zou je de mensen pas echt aan het praten krijgen! Waar we die dingen vandaan hebben gehaald, weet ik niet meer, maar op een gegeven moment stonden er bij de VPRO twee kalasjnikovs in de kast. Ik zeg het maar meteen: namaak, maar wel zo gelijkend op echte dat we er een politievergunning voor moesten aanvragen. Je kon er niet mee schieten, maar wel mee dreigen.

De opnames waren steeds op zaterdag. Ik nam dan de wapens op vrijdag mee naar huis, om daarmee de volgende ochtend richting verzamelpunt te reizen. En zo zat ik op een mooie ochtend in de trein van Utrecht CS naar Amsterdam Amstel, met in mijn groene sporttas twee echte namaak-kalasjnikovs. Op Amstel verzamelden we, we gingen die dag met Felix en Boris straatopnames maken in Antwerpen.

Philippe Scheltema, Boris Abarov, Felix Kaplan, ondergetekende

Philippe Scheltema, Boris Abarov, Felix Kaplan, ondergetekende

Hier deel 2 en deel 3.