(Eerste publicatie: 12-10-2011)
Zo arriveerden Boris Abarov en Felix Kaplan, verkleed als Sovjet-soldaten, mét kalasjnikov over de schouder, in Antwerpen. De paus werd rond die dagen ook in de stad verwacht en de autoriteiten waren daardoor wat zenuwachtig. Voor de zekerheid liep een agent in burger mee, wat wel handig bleek. We hadden nog geen twee stappen gezet of daar stopte een politie-auto. Twee agenten sprongen naar buiten, maar werden door onze stille gerustgesteld.
Het effect van twee Sovjet-soldaten in de straten bleek boven verwachting, net als bij eerdere opnames in Nederland. Of het nu op de lapjesmarkt in Utrecht was of op het Zeeuwse strand, hun verhaal ging er in als koek. Ze waren, zo vertelden Boris en Felix bereidwillig, na een legeroefening in Oost-Berlijn per ongeluk op de trein naar West-Berlijn gestapt en vandaar verder gereden, en nu maakten ze van de gelegenheid gebruik om maar eens een beetje rond te kijken. Vragen als (in Zeeland): “Kunnen er duikboten onder die dam door?” werden vriendelijk beantwoord. Dat ze redelijk Nederlands spraken, zelfs dat zorgde niet voor argwaan. “Ja, dat hebben ze natuurlijk in het Russische leger, prima taallessen”, hoorde ik iemand zeggen. Alleen bij de marinehaven in Den Helder – ik was er niet bij die dag - daar ging het mis. De alerte politie pakte de VPRO-ploeg op, waaraan door De Telegraaf nog een berichtje werd gewijd.
In Antwerpen werd het opeens pijnlijk. Een vrouw van een jaar of zeventig stapte op onze vrienden af. Het bleek een Russin. Mogelijk was zij in de oorlog in Duitsland beland en daarna met een Belgische dwangarbeider getrouwd. Hoe dan ook, de vrouw raakte hevig ontroerd bij het zien van haar ‘landgenoten’ in Sovjetuniform. Ze smeekte hen om mee te komen voor een kopje thee. Ik weet niet meer hoe we – het klinkt onvriendelijk – van haar af zijn gekomen, maar we waren er allemaal een beetje ontdaan van.
Het doel van de verkleedpartij was serieus: radiomaker Philippe Scheltema wilde achterhalen hoe vijandig of niet-vijandig de Nederlandse/Belgische man-in-de-straat stond tegenover het Oostblok, en dan met name tegenover de USSR. Dat bleek vooral niet-vijandig te zijn. Of het door de uniformen kwam of niet, vooral werd door de omstanders de rol van Rusland in de Tweede Wereldoorlog benadrukt. Het krediet dat de Sovjetunie daarmee had opgebouwd, bleek veertig jaar later nog lang niet opgesoupeerd.
Helaas kan ik me de diverse reacties niet meer gedetailleerd herinneren. Ik ga bij de VPRO eens informeren wat er in de archieven nog is terug te vinden van de avonturen van soldaat Boris en soldaat Felix. Dat moet een mooi tijdbeeld opleveren. Wat ik me nog wel kan herinneren is de slotzin van een bedankbriefje dat ik schreef aan de behulpzame politie van Hilversum, die ons een vergunning voor het wapenvervoer had verstrekt: “Volgend jaar hopen wij met een T34-tank voor de poorten van Den Briel te verschijnen. Mogen wij dan weer op uw hulp rekenen?”
Boris Abarov en Felix Kaplan verdwenen van mijn radar. Abarov kwam plots weer bovendrijven, toen ik in 1999 het boek Meesters, marodeurs - De lotgevallen van de collectie Chardzjiëv van Hella Rottenberg las. Zij noemt hem daarin een Russische schelm, een kleine mafioso, die geen last heeft van zijn geweten.