literatuur

Raspoetin op de Oosterschelde, of: de Russische literatuur onder Gorbatsjov - van duizelingwekkende hoop naar desillusie.

-----------------

Een boekwinkel in Moskou, 1982.

Het was voor de Russische literaire wereld een bijna bizarre periode, de tweede helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Terwijl de ene na de andere barrière werd geslecht – doodgezwegen schrijvers werden (al dan niet postuum) weer gedrukt, verboden teksten en thema’s mochten plots weer, de oplagen van de literaire tijdschriften rezen de pan uit – functioneerden de Sovjet-structuren nog gewoon alsof er niks aan de hand was: de schrijversbond met zijn secretariaat en congressen, het Centraal Comité van de partij met z’n cultuurafdeling, de censuur … En de enige uitgeverijen die er waren, waren gewoon nog van de staat.

Ik las me in die tijd een slag in de rondte om alles bij te houden – wat uiteraard niet lukte. Ik spelde  in mijn oude arbeidershuisje in de Utrechtse Bolstraat de Literatoernaja Gazeta en Ogonjok, die keurig per post werden bezorgd. En op het Oost-Europa Instituut aan de Amsterdamse Nieuwe Hoogstraat kopieerde ik pagina na pagina uit Novi Mir, Droezjba Narodov, Zvezda en die andere literaire tijdschriften, die ook daar keurig werden bezorgd.

Ik moet in die jaren het een en ander hebben gelezen van Natalja Ivanova, die naast haar redacteurswerk voor onder meer Droezjba Narodov, stukken schreef voor Ogonjok. Van haar verscheen nu het boek Такова литературная жизнь (Zo is het literaire leven), waarin ze de ontwikkelingen van de Russische literatuur in de jaren 1985-1999 op een rijtje zet. Ze doet dat, al is het een terugblik, van binnenuit. Niet alleen was ze zelf werkzaam in de literaire wereld, ze was ook de schoondochter van Anatoli Rybakov, die met Kinderen van de Arbat een van de grote hits van de perestrojka schreef. Ivanova beschrijft de dagelijkse gang van zaken op de redactie van een literair tijdschrift. Op zich al interessant, maar het boeiendst is toch dat deel van haar boek waarin ze jaar voor jaar de literaire ontwikkelingen op een rijtje zet; tijdens de hoopgevende Gorbatsjov-jaren en de ontnuchterende jaren die volgden onder Boris Jeltsin. Bij elkaar levert dat een uitstekend handvat op voor wie geïnteresseerd is in de literatuurgeschiedenis van Rusland in het laatste kwart van de vorige eeuw.   

In 1982 studeerde ik af en ik mocht mij officieel slavist noemen. Wie had toen kunnen denken dat ik mijzelf een paar jaar later zou terugvinden met vooraanstaande Russische schrijvers (onder hen Valentin Raspoetin en Boris Mozjajev - literaire mastodonten) op een boot bij de Stormvloedkering in de Oosterschelde. “Het Westen opende zich voor de Russische schrijvers”, aldus Ivanova. “Schrijvers braken naar buiten richting slavisten, de slavisten zagen hun ‘helden’ in levende lijve.” Het uitstapje naar Zeeland was onderdeel van een conferentie, georganiseerd door professor Marius Broekmeyer en is een van mijn leukste ‘literaire’ herinneringen. Ja, de deuren in Rusland gingen open, naar het Westen en vooral naar het eigen Sovjet-verleden. Een literaire waterval was op gang gekomen, die – en er was ook niemand die dát toen had kunnen denken – binnen een paar jaar zozeer aan kracht verloor dat er nog maar weinig druppels opspatten. De Russische literatuur dreef weg naar de rand van de samenleving.  

Ik werkte me in die jaren door boeken heen van Ajtmatov (Het beulsblok), Doedintsev (Witte jassen), Rybakov, Pristavkin (Een gouden wolkje ging logeren) en nog zo wat schrijvers, waarvan de namen me niet meer te binnen willen schieten. Dat laatste ligt – gelooft u mij – niet aan mijn geheugen. Het waren bepaald niet altijd literaire kwaliteiten die boeken uit die tijd een plek op de voorgrond opleverden. De hongerige lezers wachtten op onthullingen, op de waarheid over het Sovjet-verleden, of wilde eigentijdse problemen aangekaart zien – en zij werden op hun wenken bediend. Ajtmatov schreef in Het beulsblok over drugskoeriers en drugslijnen binnen de USSR. Nou, dat was wat! Ik schreef erover in de Volkskrant en liet daarbij onvermeld dat het boek verder nogal taaie kost was. Wie in Rusland de kwaliteiten van een dergelijk boek in twijfel trok, kreeg daar de wind van voren. Ivanova: “Een zuiver esthetische benadering werd beschouwd als een conservatief streven om de vooruitgang tegen te houden.” Van de nieuwe boeken die ik indertijd las, staat alleen Pristavkins Een gouden wolkje ging logeren mij nog bij als een ook in literair opzicht geslaagde behandeling van een beladen thema (de deportatie door Stalin van de Tsjetsjenen in 1944). 

Novi mir, nummer 8 - 1988, met onder meer Aleksandr Solzjenitsyns Goelag Archipel

De levende schrijvers stonden in de schaduw van voorgangers die weer gedrukt mochten worden. Goemiljov, Mandelsjtam, Achmatova, Boelgakov, Pasternak – vooral zulke namen waren het die de oplagen van de literaire tijdschriften opstuwden tot duizelingwekkende hoogten. In de bibliotheken kon je maanden wachten voor je een begeerd nummer in handen kreeg. Deze “feestmaaltijd van het lezen” (Ivanova) duurde drie, vier jaar, daarna droogde de bron op en de oplages duikelden weer even hard omlaag. De ontnuchtering was groot en de vragen die gesteld werden (opgeroepen door de zo verlangde vrijheid van het woord) waren pijnlijk. Rond 1991 werd duidelijk dat de strijd met de censuur plaats had gemaakt voor een economisch gevecht: schrijvers en tijdschriften moesten simpelweg financieel zien te overleven. En wat was nog de rol van de literatuur, in een land waar een dichter altijd meer was geweest dan een dichter? Ivanova: “Zou literatuur nog slechts een artistieke schepping zijn of zou zij haar grootse, geestelijke (lesgevende, voorlichtende, profetische) traditie voortzetten?”      

Vooralsnog luidde het antwoord negatief. De literaire wereld was verdeeld geraakt in kampen. Liberale, Westersgezinde schrijvers stonden lijnrecht tegenover nationalisten en patriotten, wier kolonnes lang niet alleen bestonden uit leden van de oude Sovjet-elite. En terwijl men elkaar verketterde, verloor de lezer zijn belangstelling. Niet alleen raakte de bron van voorheen verboden schrijvers en teksten opgedroogd, de reikwijdte van de literatuur nam ook af: sociologie liet men aan de sociologen, politiek aan de politici en voor informatie over zichzelf (en voor vermaak) wendde de maatschappij zich tot de ‘gewone’ media. Er was, in de woorden van dichter Jevtoesjenko, "een censuur van onverschilligheid" gekomen. Voor de schrijvers – en ook een literair redacteur als Ivanova - die een bijna heilig geloof hadden gehad in de leidende kracht van de Russische literatuur, kwam deze marginalisering hard aan. “ (…) bij het huidige besef van verloren illusies, is het pijnlijk triest om terug te denken aan hoe we werden meegesleept door vergeefse hoop.”  

---------------

We zijn jaren verder. De literaire tijdschriften bestaan nog steeds en vervullen hun rol in de Russische literatuur – al is die rol in alle opzichten kleiner dan in de jaren tachtig. Publicatie in zo’n tijdschrift geldt nog steeds als kwaliteitsstempel. En nog steeds verschijnen er literaire werken (nu bij ‘gewone’ uitgeverijen) die bij literatuurliefhebbers voor opwinding zorgen – ik schrijf er af en toe over op dit blog. Wat zou het leuk zijn als er over een jaar of tien weer een boek verschijnt als dat van Ivanova, maar dan over de Russische literatuur in het eerste kwart van de 21ste eeuw; een terugblik ook op nog eens 25 jaar van mijn eigen lezersleven.

Enkele vermaarde literaire tijdschriften die wisten te overleven

Onderbelicht werk van Isaak Babel: zijn tussentitels voor de stomme film Joods geluk – voer voor een stevige discussie

---------------


“Babel moet het me maar vergeven. Maar in de rol van ‘filmtitelschrijver’ is hij niet veel beter dan een circuspaard dat kan tellen.” Met ‘filmtitel’ wordt in dit citaat (uit het tijdschrift Sovjetscherm, nummer 9, 1926) gedoeld op de korte tussentekstjes in stomme films, waarmee dialogen werden weergegeven of scènes anderszins werden toegelicht.

Bij alle belangstelling van literatuurvorsers voor het oeuvre van Isaak Babel is één (piepklein) onderdeel uit het werk van de schrijver in Nederland bij mijn weten onbekend gebleven, of in elk geval onderbelicht: de tussentitels die hij schreef voor de stomme Sovjet-film Joods geluk (Еврейское счастье) uit 1925, gebaseerd op verhalen van Sjolom-Alejchem. De titels zijn elk – uit de aard der zaak – heel kort, maar alles bij elkaar toch voldoende voor een stevige discussie in een filmtijdschrift uit die jaren.


Moesten titels in geluidloze films onopvallend zijn, slechts dienstbaar aan het verhaal? Mocht de kijker ze eigenlijk niet opmerken? Of moesten de korte schrijfseltjes juist iets toevoegen? Konden ze met een literair vleugje een film naar een hoger plan tillen? Daar waren de meningen over verdeeld. Waar iedereen het wel over eens was: Babel had bij zijn bijdragen aan Joods geluk zijn schrijverschap duidelijk laten meespreken. “Ik ga naar de bioscoop om te kijken, niet om te lezen”, aldus criticus Nikolaj Nikitin, die Babels ‘uitsloverij’ maar niks vond (Sovjetscherm, nummer 6, 1926).


Voor mij is het moelijk te beoordelen hoezeer de korte titels van Babel in Joods geluk de kijker – immers gewend aan tussentitels - konden afleiden. Duidelijk is wel dat hij plezier in het klusje moet hebben gehad. Hij zet vrolijke accenten (benadrukt door het gebruik van verschillende letterypes) en ik vermoed dat hij daarbij zelf aardig heeft zitten grinniken. Hoe dan ook, Nikitin vond het maar niks. Hij had zich vooral gestoord aan de momenten waarop een tragische scène gevolgd werd door een titel van Babel die tot vrolijkheid leidde in de zaal. “Menachem-Mendel zonder titel ontroert ons, we voelen met hem mee, hebben medelijden. En opeens wordt er een titel geprojecteerd en we schateren het uit. We kijken geen film, we lezen Babel. Zijn folklore, zijn vocabulaire en intonatie maken ons aan het lachen.”

Onzin, antwoordt Nikolaj Asejev in Sovjetscherm, twee nummers later. Als de titels eruit springen door hun kwaliteit, dan is er iets mis met de film: “Dan moeten de films hetzelfde niveau proberen te halen als de titels.”

Nikitin krijgt in nummer 9 van Sovjetscherm bijval. Net als de muzikale begeleiding en de inrichting van de bioscoopzaal, mogen titels niet opvallen, schrijft Michail Levidov. Volgens hem is het probleem van de filmtitels een specifiek Sovjet-probleem. “In het Westen heb je dat niet. Titels voor films worden daar niet geschreven door Anatole France of Bernard Shaw – en toch zijn ze goed (грамотны). (…) Bij ons wordt water vervoerd op Arabische paarden. Titels van Babel in een film is schaamteloze verspilling, vulgaire verkwisting, een teken van extensieve cultuur die bij ons niet alleen typerend is voor de film.”

Bovendien, aldus Levidov, krijgt de bioscoopbezoeker niet eens de echte schrijver  voorgeschoteld, maar slechts Babel die een kunstje doet, als een circuspaard. “De titels in Joods geluk zijn helemaal niet zo bijzonder, die zijn niet typisch Babel.” De echte Babel, schrijft Levidov, vind je alleen in zijn korte verhalen waar hij steeds maanden aan heeft gewerkt.

Een nummer later neemt de vooraanstaande literatuurwetenschapper Boris Eichenbaum het juist weer op voor Babel en zijn titels. Film kijken is volgens hem meer dan alleen je ogen gebruiken. “Ik ga naar de bioscoop niet alleen om te kijken, maar ook om te denken in filmfrasen. Film kijken gaat gepaard met een onophoudelijk proces van innerlijke spraak, daaruit bestaat de hersenactiviteit van de kijker. (…) Het succes van de film is deels verbonden met dat nieuwe type hersenactiviteit – niet voor niets bedreigt zijn groei de leescultuur." Eichenbaum maakt onderscheid tussen titels die alleen maar iets verduidelijken en ‘sprekende titels’, zoals die van Babel. “Die voegen wat toe aan een filmfrase en vormen een integrerend bestanddeel van een film. Die onderbreken het filmdenken helemaal niet, als ze goed gemaakt zijn.”

De positieve reacties op Babels titels in Joods geluk overheersen op de pagina’s van Sovjetscherm. “Een stap vooruit”, “je merkt ze niet alleen op, ze worden in je geheugen gegrift”, “zonder Babels titels, zonder de muziek (speciaal voor de film geschreven) is Joods geluk een saaie film”, zo lezen we nog in nummer 12.

Bovenstaande discussie trof ik aan op de site van een project dat volledig gewijd is aan de titels in stomme Russische films – vooralsnog alleen uit de Sovjetperiode, maar het plan is om ook oudere films aan bod te laten komen. De titels worden er onderzocht vanuit een literaire invalshoek. Er zijn inmiddels zo’n 10.000 titels verzameld uit meer dan honderd films. Ze zijn onder meer gerubriceerd op titelmaker (naast Babel treffen we ook Majakovski, Zosjtsjenko, Sjklovski, Brik en Ilf aan), filmtitel en regisseur. Bij de naam Babel staat alleen de film Joods geluk vermeld. Of dat betekent dat hij als titelschrijver bij geen andere films betrokken is geweest, weet ik niet.

Het project, genaamd Intertitry (Интертитры), verzamelt artikelen over tussentitels en heeft ook een afdelinkje met titels die je kan gebruiken voor berichtjes op Telegram, zoals:    

-----------

Bij Intertitry staan 81 titels uit Joods geluk. De film zelf telt er meer, zo te zien zijn voor het project vooral de kleurrijkere exemplaren eruit gelicht. Hieronder kunt u de film bekijken. Twee aspecten laat ik hier verder buiten beschouwing (daar mogen film- en muziekhistorici mee aan de slag): de prachtige muziek die hier klinkt, is dat de muziek die speciaal voor de film werd gecomponeerd? Ze sluit zo perfect aan bij de beelden – het moest haast wel. Bij de gegevens van de film staat als componist vermeld: Lejb Poelver (Лейб Пульвер). En verder kom ik nog tegen: Natan Altman als ‘vormgever van de titels’ (художник по титрам). Hij zou dan verantwoordelijk zijn voor de verschillende lettertypes.

Wat zou het mooi zijn, wanneer de film nog eens vertoond zou worden met de originele muziek live erbij en de vertalingen van de titels apart geprojecteerd. En natuurlijk ingeleid met een verhaal over Babel en de stomme Sovjetfilm.        

‘Weinigen zijn uitverkoren’… Het tweede deel van Aleksej Ivanovs imposante epos over Siberië.

--------------

Impressies van Sergej Alibekov voor het filmproject (dat naast een tv-serie ook een bioscoopfilm  omvat)

Een Russische literaire prijs gaat Aleksej Ivanov niet krijgen voor zijn machtige en omvangrijke epos over Siberië ten tijde van Peter de Grote. Hij wenst niet genomineerd te worden. Enkele maanden geleden verscheen deel 2, Тобол. Мало избранных (Tobol. Weinigen zijn uitverkoren), een waardig vervolg op deel 1, Тобол. Много званых (Tobol. Velen zijn geroepen). Prachtig en meeslepend, schreef ik eerder over het eerste deel, en die woorden gelden ook voor deel 2. Maar een literaire prijs? Nee, helaas. Ivanov weigert nominaties, omdat eerdere boeken van hem werden genegeerd en hij niet mee wenst te draaien in de ‘literaire kringetjes’ waar volgens hem alles wordt bedisseld. En dat is jammer, want zo’n prijs – en dat Ivanov met Tobol een prijs zou winnen kan niet anders – zou een mooie publicitaire steun in de rug zijn voor de Nederlandse vertaling, waar serieuze plannen voor zijn.

In Rusland heeft Ivanov geen prijzen meer nodig. Hij behoort tot de productiefste en succesvolste schrijvers van dit moment. Werk van hem wordt verfilmd, al werd in het geval van Tobol de omgekeerde weg bewandeld. Ivanov schreef eerst het scenario voor een – nog niet voltooide – achtdelige tv-serie en werkte dat daarna pas uit tot een omvangrijk boek: 1526 pagina’s verdeeld over de twee delen. Veel plezier aan die tv-serie heeft hij overigens nog niet beleefd. Hij brak met de regisseur, die naar zijn idee het script op stompzinnige wijze versimpelde, en Ivanovs naam zal niet te zien zijn in de aftiteling. De onenigheid zorgde voor vertraging bij het schrijven van Tobol. Weinigen zijn uitverkoren, dat een half jaar later verscheen dan gepland.

Wat de verhaallijn betreft was er geen reden om Tobol in twee delen te laten verschijnen. Dat is alleen gedaan om het de uitgever en ook Ivanov zelf makkelijker te maken. De lezer gaat in deel 2 meteen verder waar hij gebleven was. De plot blijft even ingenieus, met draadjes die worden uitgerold en in elkaar gehaakt, met deels historische personen die verspreid over Siberië hun avonturen beleven, met wel als basis de stad Tobolsk, gelegen aan de rivieren de Tobol en de Irtysj. Ivanov toont zich daarbij over de volle lengte van het boek een meester: nergens worden al die draadjes een onontwarbare kluwen – hooguit staan de pagina’s waarop veldtochten uit vroeger eeuwen van Aziatische indringers even worden samengevat wel erg vol met vreemde namen.

Fanatieke oud-gelovigen, Zweedse krijgsgevangen, Russisch voetvolk, missionarissen, handelaren uit Boechara, de architect Remezov en zijn familie, gouverneur Gagarin, het lot van ieder is verweven met dat van de anderen. Met de Siberische tajga als decor jagen zij op geluk, roem en rijkdom. En als een schaduw hangt boven dat alles Peter de Grote, die als een tiran met veel te weinig tijd fanatiek grip probeert te krijgen op zijn uitdijende rijk. Bij de verovering van Siberië ging het vooral om de bonthandel. Die was indertijd net zo onmisbaar voor de overheid als olie en gas dat tegenwoordig zijn. De funeste invloed van de lucratieve bonthandel op de kwaliteit van het bestuur loopt als een rode draad door Ivanovs boek. Het is diefstal en corruptie alom en de trucs die worden uitgehaald voor persoonlijk gewin, vormen prachtige leesstof. Ivanov schuwt daarbij de grotere historische conclusies niet. Bijna laconiek schetst hij de kwalijke gevolgen van de rijke bonthandel voor de Russische landbouw (die hoefde niet hervormd te worden, de staat was toch al verzekerd van inkomsten), om daarna weer verder te gaan met de kleurrijke avonturen van zijn hoofdpersonen – het zijn er velen.       

Het belang van het bont betekende overigens de redding van de inheemse volken. Die werden niet uitgeroeid (zoals de indianen in Amerika), omdat zij veel bedrevener waren in het vangen van marters, sabeldieren en bevers dan de Russen. Handel en belasting heffen waren duidelijk betere opties. Dat betekende niet dat er met de inheemse bevolking zachtzinnig werd omgesprongen. Er is genoeg, aldus Ivanov, waar de Russen berouw over kunnen hebben. In zijn boek Tobol spelen de jagers en vissers, met hun ‘primitieve’ verering van de natuur en hun aanbidding van talloze goden, een belangrijke rol. Daarbij ontbreekt bij Ivanov zelfs maar de suggestie van morele superioriteit van de Russische nieuwkomers.

De twee delen van Tobol hebben alles in zich van een nationaal epos, maar die status zal het boek volgens Ivanov niet krijgen. In een interview zegt hij: “… Rusland kent zichzelf niet en wil zichzelf niet kennen. Niemand zit te wachten op romans over de periferie van het land, want dat is niet het centrum, niet Moskou. Zolang de Russische regio’s geen volwaardig deel van het land zijn, zal de literatuur (en film) over hen gezien worden als iets exotisch en niet als een nationaal epos.” Dat heeft het succes van Tobol in Rusland niet in de weg gestaan; de twee delen zijn allang bestellers geworden.

De vraag die zich bij lezing onherroepelijk aandient is: in hoeverre klopt het verhaal in historisch opzicht? Heeft Ivanov er van alles bij verzonnen om het verhaal smeuïger te maken? Die verleiding moet op de loer hebben gelegen en helemaal is hij daar niet aan ontsnapt. “De belangrijkste drive voor een ervaren schrijver is zo te schrijven dat de eigen verzinsels de algemene structuur van de geschiedenis niet kapot maken, dat geeft de grootste voldoening”, aldus Ivanov. Wie tijdens het lezen behoefte heeft aan enig historisch houvast: als een soort begeleidend boek bij Tobol verscheen Дебри. Россия в Сибири: от Ермака до Петра (Debri. Rusland in Siberië: van Jermak tot Peter). Daarin beschrijft Ivanov samen met Joelija Zajtseva in korte hoofdstukjes zonder enige opsmuk de geschiedenis die als basis diende voor het boek Tobol. De maliënkolder van Jermak, de vergeten stad Mangazeja, architect Remezov, het sjamanisme, de soldaten, de avonturiers… ze komen allemaal nog een keertje voorbij, in afgeslankte vorm. Debri telt 437 pagina’s.

En om af te sluiten: In september reis ik af naar Tobolsk. Wie de twee delen van Ivanovs Tobol heeft gelezen, moet een keer aan de oever van de Tobol en de Irtysj hebben gestaan en het kremlin van de stad, gebouwd door Semjon Remezov, met eigen ogen hebben aanschouwd.

----------

Recensies en interviews: hier, hier, hier, hier, hier. Mijn stukje over deel 1: hier.
Kijk uit, het filmpje hieronder verraadt het een en ander van de afloop van het boek.

“Verminkt, maar niet vertrapt.” Olga Berggolts, de stem van belegerd Leningrad, werd verteerd door twijfel, angst en alcohol.

---------------------

In het vroege voorjaar van 1952 brengt Olga Berggolts (1910-1975) met een groep schrijvers een bezoek aan het in aanbouw zijnde Wolga-Donkanaal. Het werkvolk bestaat voor het overgrote deel uit gevangenen. Met veel fanfare is er net een nieuw stuk van het kanaal geopend. Gezeten in een auto, ziet Berggolts in het licht van de koplampen hoe de gevangenen na de plechtigheid in een sneeuwstorm door gewapende bewakers met honden worden weggevoerd. In haar dagboek schrijft de dichteres, die ooit vol overtuiging de Sovjet-idealen beleed: “Ik zat in de auto, mijn hoofd ingetrokken, en ergens diep van binnen, als lood, stroomden tranen. Voor de ramen van de auto liep mijn volk, waarvan 90 procent hier voor niks zat … En vindt men het dan gek dat ik na zoiets aan de drank raak? Als ik een eerlijk mens was, had ik me moeten verhangen of daar moeten blijven.”  

Letterkundige Natalja Gromova schreef met Smerti ne bylo i net een alom geprezen biografie van Olga Berggolts, de met de Stalinprijs onderscheiden dichteres, die in de oorlog met haar gedichten, voorgelezen op de radio, de inwoners van het belegerde Leningrad en de soldaten aan het front troost gaf en moed. Gromova put onder meer uit de dagboeken van de schrijfster; een aaneenschakeling van twijfel en – zeker wanneer de terreur onder Stalin Berggolts zelf en haar directe omgeving raakt – wanhoop. Het levert een hartverscheurend panorama op van een dubbelleven: de gevierde schrijfster die het systeem bezingt dat haar leven verwoest, die geacht wordt zaken als dwangarbeid “te draperen in leugens”. “Slechts dankzij het besef dat ik net zo’n dwangarbeidster ben als zij, belandde ik niet helemaal op de bodem van de wanhoop”, noteert de dichteres naar aanleiding van haar kanaalbezoek. Dat gebeurde later wel. Berggolts eindigt als een door de drank geteisterd wrak.

Berggolts heeft aanvankelijk alles mee. Ze is getalenteerd, beeldschoon en vindt in Leningrad al snel aansluiting bij de literaire wereld, die steeds meer in de pas dient te lopen bij het jonge Sovjet-bewind. Daar heeft de jonge Olga geen enkele moeite mee, integendeel, ze is vol van de Sovjet-idealen en brengt met haar werk de nieuwe wereld graag een stapje dichterbij. De schrijfster van gedichten, proza en kinderverhalen reist (als journaliste) rond in de Noord-Kaukasus en Kazachstan en ziet de ellende die de misdadige landbouwpolitiek teweegbrengt. Ze stelt zichzelf wel vragen, maar gedraagt zich verder als propagandiste. Ook wanneer in de jaren dertig de duistere vlek van de terreur steeds groter wordt. Zo schaart ze zich aan de zijde van degenen die de executie verlangen van de ‘Trotskisten’. Wanneer in 1937 kennissen worden gearresteerd en Berggolts uit de Schrijversbond wordt gezet wegens contacten met een ‘vijand van het volk’ (Leopold Averbach) groeit de angst. Gromova schrijft over Berggolts en haar geloofsgenoten:  “Oprecht trouw aan de idealen van de revolutie, waren ze ongemerkt voor zichzelf veranderd in medeplichtigen aan veel misdaden, begaan door de overheid. Onder het tromgeroffel van congressen, decreten en royeringen, stemden ze in met de uitroeiing van de boerenstand en met de vernietiging van de oude intelligentsia. Nu waren zij zelf aan de beurt.”

Berggolts wordt twee keer opgepakt, in 1937 en een jaar later. Beide keren wordt ze tijdens verhoren dusdanig hard aangepakt dat ze een miskraam krijgt. Berggolts heeft dan al twee kinderen (van twee vaders) door ziekte verloren. Ze overleeft het dubbele verblijf in de gevangenis en wordt vrijgelaten – waarom ze aan de Goelag ontsnapt, is niet duidelijk.

In haar dagboek schrijft ze: “Alles, of bijna alles in de tijd voor de gevangenis leek helder, alles paste in een goedgebouwd systeem, maar  nu is alles omgeboord, veel is van plaats verwisseld, veel is te gronde gericht.” Maar haar geloof is ze niet kwijt: “Ik ben verminkt, zwaar verminkt, maar niet vertrapt … Het heeft mijn verhouding tot onze ideeën, tot ons Moederland en de partij niet veranderd. Ik ben net als voorheen, zelfs in grotere mate, bereid om hun al mijn krachten te geven.”

De gelegenheid daartoe krijgt ze, nadat de Duitsers haar land zijn binnengevallen. Gromova: “De oorlog werd, hoe paradoxaal dat ook klinkt, voor Olga een echte bevrijding.” In gedichten richt ze zich via de Leningradse radio tot haar stad- en landgenoten – ze mag er weer zijn en voelt de levenslust terugkeren (ook dankzij een affaire met een radiocollega, terwijl ze daarnaast de zorg heeft voor haar doodzieke echtgenoot, die het beleg van de stad niet zal overleven). Berggolts wordt de stem van Leningrad. “… Ik praat met jou onder de fluittoon van granaten / in het licht gezet door een sombere gloed / Ik praat met jou vanuit Leningrad / land van mij, bedroefd land.”

Veel van wat ze schrijft en voorleest, valt volledig binnen de heroïsche Sovjet-kaders, maar er is ruimte voor het kleine, individuele. “Het armzalige Leningradse hompje brood / Bijna niets weegt het op je hand”, luidt een regel over een eenvoudige vrouw tijdens het beleg. Die vrouw, en de andere inwoners van de stad, zijn bij Berggolts de echte helden van de oorlog. Dát wordt door haar luisteraars herkend en zij zien Berggolts als hun beschermster. Een collega bezoekt het front en vertelt Olga hoe soldaten en officieren haar zeiden: “Wanneer u haar ziet, omhels haar dan.” Ze wordt het symbool van de onverzettelijkheid van de stad, ze wordt een legende.

De inwoners, die negenhonderd dagen de dood in de ogen hadden gezien en zelf voor hun lot hadden moet vechten, waren al die tijd een stuk minder bang geweest voor de overheid (“… wat een wilde vrijheid ademden we.”) De ontnuchtering volgt snel. Stalin moet niets hebben van de trots van Leningrad en de verhalen van individueel verdriet en heldendom. De duimschroeven worden na de oorlog weer aangedraaid – met als bekendste slachtoffers Anna Achmatova en Michail Zosjtsjenko, die – in augustus 1946 – tot literaire en maatschappelijke outcasts worden verklaard. 

Berggolts' graf op de Volkovo begraafplaats in Sint-Petersburg 

Voor Berggolts zijn de naoorlogse jaren een achtbaan waar ze niet meer uitkomt. In haar dagboek schrijft ze over de honger op het platteland. Een kolchoz waar ze eerder in de Izvestija een juichend artikel over schreef, noemt ze nu in kamp des doods. Tegenover de angst voor een nieuwe arrestatie en het verbod op haar boek Govorit Leningrad (over haar radiowerk tijdens het beleg), staat de Stalinprijs die ze in 1951 krijgt voor het lange gedicht Pervorossijsk (met lovende regels over Stalin). Na de dood van de dictator zet ze zich in voor de rehabilitatie van terreurslachtoffers. Uit die hoek krijgt ze vervolgens het bijtende verwijt dat ze in haar werk van na de oorlog de misdaden van het regime verzwijgt. In 1956 dreigt ze uit de Partij gezet te worden na een toespraak in het Moskouse Schrijvershuis, waarin ze de aanhoudende leugens in de literatuur aan de kaak stelt. Ze schrijft een berouwvolle brief aan het Centraal Comité. Ondertussen zint ze op een ‘definitieve’ roman over haar generatie, maar die komt er niet. Zou ze de waarheid hebben geschreven, dan had ze volledig moeten breken met het Sovjet-systeem dat het kader van haar leven vormde. Voor die stap, wel gezet door schrijvers als Aleksandr Solzjenitsyn en Lev Kopelev, heeft ze de kracht niet.

Niet alleen met haar politieke uitspraken brengt Berggolts haar partijlidmaatschap in gevaar, maar ook door “huiselijke verloedering” en “onwaardig gedrag” – oftewel: drankmisbruik. Ziekenhuisopnames helpen niet. Ze neemt af en toe nog deel aan het literaire leven, om daarna weer voor lange tijd uit het zicht te verdwijnen. Vrienden die haar in de vroege jaren zeventig bezoeken, treffen een flat aan waar het een chaos is. In de oude vrouw herkennen ze met moeite de vroegere Olga. Ze overlijdt op 13 november 1975.

----------------

Over het dagboek van Olga Berggolts schreef ik eerder al twee stukjes, zie hier en hier.

---------------

Een lezing van Natalja Gromova over het leven van Olga Berggolts:

Dmitri Gloechovski's veelbesproken boek 'Tekst' - meeslepend of weerzinwekkend?

Is me dit ooit eerder overkomen? Dat ik een boek – fictie – af en toe moet wegleggen? Dat het verhaal me zo naar de keel grijpt dat ik na twintig bladzijden denk: dit was wel weer genoeg voor vandaag? Ik kan het me niet herinneren 

Het overkwam me meerdere keren tijdens het lezen van Tekst van Dmitri Gloechovski, in Rusland een van de meest besproken boeken van dit jaar. Gloechovski had al naam gemaakt als schrijver van fantasy, een genre waar ik niks mee heb. Zijn nieuwste boek Tekst is eerder een thriller – nog zo’n genre waar ik doorgaans volmaakt onverschillig onder blijf. Des te opmerkelijker dat ik het boek niet in één adem uit heb kunnen lezen – een compliment dus in dit geval.

Student Ilja is op het verkeerde moment op de verkeerde plek: in een Moskouse club, wanneer daar net de narcoticabrigade binnenvalt. De bezoekers worden gecontroleerd op drugs en hij krijgt ruzie met een van de agenten. Hij wordt gefouilleerd, er wordt cocaïne bij hem gevonden, in zijn jas gestopt door de agent. Het zijn meerdere porties en Ilja wordt veroordeeld voor drugshandel: zeven jaar kamp.

Ilja zit de volle zeven jaar uit, Tekst begint op de dag dat hij terugkeert in Moskou. Hij gaat op zoek naar – en vindt – de agent (inmiddels majoor) die hem te grazen heeft genomen. De confrontatie neemt een onverwachte wending, wanneer Ilja de majoor, Petja Chazin, bij een worsteling onbedoeld dodelijk verwond. Hij werkt het lijk weg in een rioolput, maar niet nadat hij Chazins telefoon bij zich heeft gestoken.

Om tijd te winnen en te voorkomen dat Chazin al snel wordt vermist, beantwoordt Ilja de berichtjes die op de telefoon blijven binnenkomen. Gravend in het geheugen van de telefoon, scrollend door sms’jes, whatsapp-berichtjes, instagramfoto’s en e-mails, krijgt Ilja een beeld van Petja’s leven. De majoor, zelf aan de cocaïne, maakt deel uit van een volledig gecorrumpeerd politiekorps. Hij blijkt zelf handelaar te zijn en daarnaast door een hogere in rang ingezet te worden als zetbaasje bij grote drugdeals. Terwijl Ilja op Petja’s telefoon een constante stroom van berichtjes binnen krijgt, besluit hij verder te graven. Hij blijft zich voordoen als de majoor, die ondertussen dood in een put ligt. Hij speelt zijn rol met verve, maar wordt ondertussen wel een wereld binnengezogen die hem, bij een eerdere confrontatie, zeven jaar kamp heeft bezorgd. Deze tweede confrontatie is een stuk gevaarlijker.

Terwijl je als lezer al tien keer hebt gedacht: gooi die telefoon nou gewoon weg!, betreedt Ilja niet alleen Petja’s beroepsterrein, maar ook diens privé-leven. Hij krijgt berichtjes en e-mails van Petja’s vriendin, van zijn moeder en zijn vader – en beantwoordt ze, als Petja. Hij raakt erdoor verstrikt in een familiedrama, dat verweven is met Petja’s werk als (verslaafde) narcotica-agent. In een poging zijn eigen huid te redden, blijkt Petja zijn vader, een corrupte generaal bij de politie, erbij te hebben gelapt. En in een moeizame whatsapp-dialoog (“Ik kan niet praten nu, we zitten midden in een operatie.”) probeert hij Petja’s vriendin af te houden van een abortus. En ondertussen merkt hij, door een signaaltje op de telefoon, dat de collega’s van Petja diens mobieltje hebben uitgepeild en hem op de hielen zitten … Die collega’s, die vermoeden dat Petja een drugsdeal aan het versjteren is, weten dan nog niet dat ze eigenlijk achter Ilja aan zitten.

Tekst deed me in veel opzichten denken aan het boek Volja volnaja van Viktor Remizov en ook aan Andrej Zvjagintsevs film Leviafan. Ook daarin worden tot in details confrontaties geschilderd tussen ‘kleine lui’ en de nietsontziende machthebbers in Rusland. Maar bij Remizov en Zvjagintsev was mijn indentificatie met de hoofdpersoon niet zo groot en teneerdrukkend als bij Gloechovski.    

De ontknoping – die ik niet ga verklappen – is niet het sterkste deel van Gloechovski’s boek, maar dat zij hem vergeven. Ik ben inmiddels bezig in een heel ander boek – als tegenwicht: Это футбол! Писатели на стадионе. (Dat is voetbal! Schrijvers in het stadion). De kans dat u over dat boek hier iets gaat lezen, is niet zo groot. Het is nogal, eh, saai. Maar misschien leg ik na Tekst de lat te hoog.

Niet iedereen is trouwens enthousiast over Tekst. Hieronder een gesproken recensie, waarin (vanaf 9.25) een stevig vraagteken gezet wordt bij de volledige uitzichtloosheid die Gloechovski van de bladzijden laat druppelen. “Een weerzinwekkend boek”, luidt de conclusie.   


En hier nog eentje. Dit is een fan, da's duidelijk:

Achmatova in Vanino en een karaoke-versie van een Goelag-lied

---------------------

Een van Vanino's doorvoerkampen

Het is eigenlijk een monument van niks, als je er van een afstandje naar kijkt. Toch was het de enige plek in het havenstadje Vanino (ooit werden hier duizenden en duizenden gevangen per schip afgevoerd richting Kolyma), waar het verleden me bij de keel greep.

Dat kwam door deze vier regels van Anna Achmatova, aangebracht op het monument, uit haar machtige dichtwerk Requiem:    

"Ik zou hen allen willen noemen. Maar ze hebben de lijst weggenomen. En hun namen zijn nergens te achterhalen!"

Ik stond hier, op 6.361 kilometer van Moskou, met een paar Nederlandse medereizigers. Ik vertaalde de regels en vertelde iets over Achmatova en haar Requiem. Zeventien maanden stond ze in de rijen bij de gevangenis van Leningrad, achter de muren waarvan zij haar zoon vermoedde. In de korte inleiding bij Requiem beschrijft ze een gesprekje met een andere wachtende vrouw:

… ze vroeg me fluisterend in een oor (daar sprak iedereen fluisterend):
- En dit kunt u beschrijven?
- Ja, dat kan ik.
Toen gleed er iets van een glimlach over wat ooit haar gezicht was.     

Ik had daar bij het monument in Vanino de precieze woorden van Achmatova niet paraat, maar de omschrijving die ik ervan gaf, pakte me al genoeg. In gedachten boog ik machteloos het hoofd voor haar en al die slachtoffers van de Goelag.

Aan de andere kant van het monument staan nog vier regels, ook op rijm, maar uit een heel andere genre:

Я помню тот Ванинский порт,
И вид парохода угрюмый.
Как шли мы по трапу на борт
В холодные мрачные трюмы.

Het zijn de eerste vier regels van een gevangenenlied dat voor eeuwig aan Vanino zal kleven. Wie het heeft geschreven, is niet bekend. Er bestaan talloze uitvoeringen (van o.a. Joeri Sjevtsjoek en Dina Verni), maar echt pakken doen die me niet. Veel versies neigen naar folklore-achtig ‘hoempa-hoempa’ en je krijgt bijna de neiging om in te haken. Maar op zoek naar filmbeelden van Vanino, stuitte ik op een heel andere uitvoering, die met kop en schouders boven de rest uitsteekt. Hij is van Vjatsjeslav Boetoesov.      


Enigszins verbazen deed mij overigens de ontdekking van karaoke-versies. Daar kan ik me weinig bij voorstellen; dat je – ik noem maar wat – in het café of bij een personeelsuitje gezellig samen een liedje over de Goelag gaat staan zingen. Maar misschien is dat slechts een kwestie van de tijd die verstrijkt, die de gruwelen uit het verleden abstract maakt. Gelukkig zijn daar dan nog de echte dichters, zoals Achmatova, die de tijd bij zijn jasje grijpen.  

Ванинский порт

Я помню тот Ванинский порт,
И вид парохода угрюмый.
Как шли мы по трапу на борт
В холодные мрачные трюмы.

Ik herinner me de haven van Vanino
En de naargeestige aanblik van het schip
Hoe we over de valreep aan boord gingen
De koude, duistere ruimen in.

На море спускался туман
Ревела стихия морская.
Вставал на пути Магадан -
Столица Колымского края.

Miste daalde neer over de zee
Die tekeerging als een wilde
Daar doemde Magadan op
De hoofdstad van Kolyma

Не песня, а жалобный крик
Из каждой груди вырывался.
Прощай навсегда материк -
Хрипел пароход, надрывался.

Geen lied, maar een jammerklacht
Scheurde zich los uit ieders borst
Vaarwel, vasteland, voor altijd *)
Rochelde het zwoegende schip

От качки стонали зека,
Обнявшись, как родные братья.
И только порой с языка
Срывались глухие проклятья.

De deining deed de gevangenen kreunen,
ze omhelsden elkaar als broeders.
Af en toe alleen ontsnapten
doffe verwensingen aan hun keel.

Будь проклята ты, Колыма,
Что названа чудной планетой.
По трапу сойдёшь ты туда,
Оттуда возврата уж нету.

Wees vervloekt, jij Kolyma,
Dat ze je een mooie planeet noemen **)
Als je er vanaf de valreep een voet zet
Is er geen weg terug meer

Пятьсот километров тайга,
Живут там лишь дикие звери.
Машины не ходят сюда,
Бредут, спотыкаясь, олени.

Vijfhonderd kilometer tajga
Er leven alleen wilde dieren
Auto’s komen hier niet
Struikelend dolen er rendieren rond

Я знаю, меня ты не ждёшь
И писем моих не читаешь.
Встречать ты меня не придёшь,
А если придёшь - не узнаешь.

Ik weet dat je niet op me wacht
En dat je mijn brieven niet leest
En afhalen kom je me niet
En kom je wel – herken je me niet

*) Gebieden zo afgelegen en ontoegankelijk als Kolyma worden vaak gezien als eiland, ook al liggen ze, net als in dit geval vertrekpunt Vanino, op Ruslands vasteland 

**) Een verwijzing naar een wrang rijpmje:
Колыма, Колыма, чудная планета,
двенадцать месяцев зима, остальное – лето...
Kolyma, Kolyma, prachtige planeet
Twaalf maanden is het winter, de rest zomer

‘Velen zijn geroepen ...’ - Aleksej Ivanov schrijft adembenemend epos over Siberië onder Peter de Grote.

------------------


Tobolsk, ten tijde van Peter de Grote. Matvej Petrovitsj Gagarin, gouverneur van Siberië, behandelt met zijn secretaris vragen en smeekschriften van burgers. 

- In Isjim hebben ze een Oudgelovige koopman gedwongen geschoren, en hij heeft zijn afgeknipte baard bewaard achter een icoon. Afgelopen herfst hebben ze hem begraven, maar ze zijn vergeten om zijn baard in de kist te leggen. Ze vragen wat ze moeten doen.
- Mijn hemel, zuchtte Matvej Petrovitsj. – Laten ze die baard met een kaars verbranden, met een bijpassend gebed.

Gouverneur Matvej Petrovitsj Gagarin is een van de vele personages die  het overweldigende boek Tobol. Mnogo Zvanych (Tobol. Velen zijn geroepen) van Aleksej Ivanov bevolken. Hij is de machtigste man ten oosten van de Oeral, maar te midden van talloze intriges en corruptienetwerken is Gagarin uiteindelijk net zo onzeker van zijn zetel als de ambtenaren, handelaren, douaniers, officieren en gewone burgers die hem in Tobolsk, stad aan de monding van de Tobol, omringen.    

Aleksej Ivanov (foto Yuliya Zaytseva -licensed under CC)

Aleksej Ivanov (foto Yuliya Zaytseva -licensed under CC)

Ivanov is een van de succesvolste en productiefste schrijvers van dit moment in Rusland. De Oeral is zijn hoofdonderwerp, maar voor Tobol. Mnogo Zvanych verplaatste hij de handeling verder naar het oosten. Dat was niet op eigen initiatief. Hij kreeg het verzoek om het scenario te schrijven voor een tv-serie over Semjon Remezov, een architect, cartograaf enkroniekschrijver uit Tobolsk. Hij aanvaardde de opdracht, omdat hij begreep dat er voor hemzelf en passant een boek uit zou rollen. Het eerste deel daarvan, Tobol. Mnogo Zvanych, zo’n zevenhonderd pagina’s dik, verscheen het afgelopen jaar.

Dat een scenario voor een tv-serie (een ‘gewone’ film zit ook in het vat) aan het boek ten grondslag ligt, is voortdurend merkbaar. De wisselingen van perspectief zijn bijna niet bij te houden en de verhaallijnen zijn talrijk. Dat kan een recept zijn voor een onnavolgbare warboel, maar niet bij Ivanov. Zijn beheersing van het plot is meesterlijk en regelmatig doet hij je naar adem happen. De wendingen zijn vaak meer dan verassend, maar blijven geloofwaardig.

Ivanov vindt dat de moderne Russische literatuur te veel op Moskou is gericht. Dat leidt volgens hem tot een culturele verarming. In Siberië heeft hij in elk geval een schatkamer aan volken, legendes en historische gebeurtenissen en personages tot zijn beschikking, waar hij vol overgave uit put. Zweedse krijgsgevangen, inheemse tajga-bewoners, sjamanen, kooplui uit Boechara, verbannen Oudgelovigen, orthodoxe missionarissen, bontjagers, Chinese afgezanten, burgers en buitenlui … Ivanov knoopt alles samen tot een prachtig epos. Daarbij heeft de lezer wel wat geduld nodig. Ivanov verliest zich af en toe, vooral in de eerste hoofdstukken, in etnische beschrijvingen, en ook zijn herhaald teruggrijpen op sagen en legendes (Vikingen en Skythen komen voorbij) komt de vaart niet ten goede. Ook het Russisch is niet eenvoudig. “Voor sommigen zal het boek ondoordringbaar zijn als de Siberische tajga. Maar  een beetje geduld, en dan opent het voor u zijn gulle hart”, zo las ik in een recensie.

Zelf heb ik weinig op met sagen, legenden en sprookjes. Inheemse volken met hun verering van goden, voorouders en voorwerpen, het boeit me doorgaans niet. Bij Ivanov boeit het me plots wel. De inheemse stammen die langs de Tobol en verder weg in de Tajga leven, zijn in Tobol. Mnogo Zvanych volwaardige deelnemers aan het verhaal. De confrontaties met de Russen en de islamitische kooplui uit Boechara verlopen meer dan eens gewelddadig, maar de vaak weerloze inheemse bevolking is bij Ivanov veel meer dan enkel slachtoffer. Hun door bijgeloof gestuurde handelingen zijn een belangrijk onderdeel van het plot en zijn soms levensgevaarlijk voor de Russen. 

Ivanov ziet architect Remezov als centrale figuur. Bij hem en zijn familie komen inderdaad veel verhaallijnen samen, maar voor mij is gouverneur Gagarin de boeiendste persoon. Hij torent schijnbaar boven alles en iedereen uit en houdt de boel in Tobol zo goed en zo kwaad als het gaat bijeen. Corruptie is daarbij het kernwoord. Met de komst van Gagarin – hij komt aangevaren over de Tobol – begrijpt iedereen die bij de pelshandel is betrokken dat er onzekere tijden aanbreken. Geen functionaris is meer zeker van zijn ‘warme’ plekje, geheime handelsroutes (om de douane heen) kunnen verraden worden. Iedereen weet zich schuldig.

Dat geldt ook voor Gagarin zelf, al is hij ervan overtuigd dat er zonder die corruptie weinig van de grond zou komen. Zijn streven naar persoonlijke verrijking ziet hij als een belangrijke stimulans voor de ontwikkeling van Siberië. “De schatkist is voor hem gewoon een bank die renteloze leningen verschaft”, zegt Ivanov in een interview. In het nog te verschijnen tweede deel, aldus Ivanov, moet Gagarin zich verdedigen tegenover Peter de Grote, die hem beschuldigt van diefstal. De gouverneur zegt dan: “Ik heb uit de put geschept die ik zelf heb uitgegraven.” Dat “scheppen uit de put” levert in elk een van de mooiste episodes op uit Ivanovs boek. Om de diefstal van bont te maskeren voor een erg actieve inspecteur, moet Gagarin de staatsvoorraad bontvellen ongemerkt zien aan te vullen. Het gebouw waar de voorraad ligt, is door de inspecteur op slot gedaan. Gagarin heeft het geluk dat even daarvoor een fanatieke groep gevangen Oudgelovigen een tunnel heeft gegraven en zo uit het gebouw heeft weten te ontsnappen. Via diezelfde tunnel, maar dan in omgekeerde richting, vult Gagarin de bontvoorraad aan. De diefstal is uitgewist, de boeken kloppen weer.

Het lijkt erop dat Gagarin zijn hand overspeelt door een slinkse deal te sluiten met een Chinese afgezant. Komt die deal uit, dan helpt geen enkele slimmigheid meer, dan gaat, op z’n minst figuurlijk, z’n kop eraf. De uitkomst zal te lezen zijn in het tweede deel, getiteld Tobol. Malo izbrannykh. (Tobol. Weinigen zijn uitverkoren). Het zal ook weer honderden pagina’s dik zijn. Kom maar op!

----------------

- De titels van de twee delen verwijzen naar Mattheüs 22:14: Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

- De drie illustraties hierboven zijn impressies van Sergej Alibekov voor de genoemde film.

- Over de cruciale rol van de bonthandel in Siberië in vroeger eeuwen schreef ik eerder een stukje.