-----------------
Het was voor de Russische literaire wereld een bijna bizarre periode, de tweede helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Terwijl de ene na de andere barrière werd geslecht – doodgezwegen schrijvers werden (al dan niet postuum) weer gedrukt, verboden teksten en thema’s mochten plots weer, de oplagen van de literaire tijdschriften rezen de pan uit – functioneerden de Sovjet-structuren nog gewoon alsof er niks aan de hand was: de schrijversbond met zijn secretariaat en congressen, het Centraal Comité van de partij met z’n cultuurafdeling, de censuur … En de enige uitgeverijen die er waren, waren gewoon nog van de staat.
Ik las me in die tijd een slag in de rondte om alles bij te houden – wat uiteraard niet lukte. Ik spelde in mijn oude arbeidershuisje in de Utrechtse Bolstraat de Literatoernaja Gazeta en Ogonjok, die keurig per post werden bezorgd. En op het Oost-Europa Instituut aan de Amsterdamse Nieuwe Hoogstraat kopieerde ik pagina na pagina uit Novi Mir, Droezjba Narodov, Zvezda en die andere literaire tijdschriften, die ook daar keurig werden bezorgd.
Ik moet in die jaren het een en ander hebben gelezen van Natalja Ivanova, die naast haar redacteurswerk voor onder meer Droezjba Narodov, stukken schreef voor Ogonjok. Van haar verscheen nu het boek Такова литературная жизнь (Zo is het literaire leven), waarin ze de ontwikkelingen van de Russische literatuur in de jaren 1985-1999 op een rijtje zet. Ze doet dat, al is het een terugblik, van binnenuit. Niet alleen was ze zelf werkzaam in de literaire wereld, ze was ook de schoondochter van Anatoli Rybakov, die met Kinderen van de Arbat een van de grote hits van de perestrojka schreef. Ivanova beschrijft de dagelijkse gang van zaken op de redactie van een literair tijdschrift. Op zich al interessant, maar het boeiendst is toch dat deel van haar boek waarin ze jaar voor jaar de literaire ontwikkelingen op een rijtje zet; tijdens de hoopgevende Gorbatsjov-jaren en de ontnuchterende jaren die volgden onder Boris Jeltsin. Bij elkaar levert dat een uitstekend handvat op voor wie geïnteresseerd is in de literatuurgeschiedenis van Rusland in het laatste kwart van de vorige eeuw.
In 1982 studeerde ik af en ik mocht mij officieel slavist noemen. Wie had toen kunnen denken dat ik mijzelf een paar jaar later zou terugvinden met vooraanstaande Russische schrijvers (onder hen Valentin Raspoetin en Boris Mozjajev - literaire mastodonten) op een boot bij de Stormvloedkering in de Oosterschelde. “Het Westen opende zich voor de Russische schrijvers”, aldus Ivanova. “Schrijvers braken naar buiten richting slavisten, de slavisten zagen hun ‘helden’ in levende lijve.” Het uitstapje naar Zeeland was onderdeel van een conferentie, georganiseerd door professor Marius Broekmeyer en is een van mijn leukste ‘literaire’ herinneringen. Ja, de deuren in Rusland gingen open, naar het Westen en vooral naar het eigen Sovjet-verleden. Een literaire waterval was op gang gekomen, die – en er was ook niemand die dát toen had kunnen denken – binnen een paar jaar zozeer aan kracht verloor dat er nog maar weinig druppels opspatten. De Russische literatuur dreef weg naar de rand van de samenleving.
Ik werkte me in die jaren door boeken heen van Ajtmatov (Het beulsblok), Doedintsev (Witte jassen), Rybakov, Pristavkin (Een gouden wolkje ging logeren) en nog zo wat schrijvers, waarvan de namen me niet meer te binnen willen schieten. Dat laatste ligt – gelooft u mij – niet aan mijn geheugen. Het waren bepaald niet altijd literaire kwaliteiten die boeken uit die tijd een plek op de voorgrond opleverden. De hongerige lezers wachtten op onthullingen, op de waarheid over het Sovjet-verleden, of wilde eigentijdse problemen aangekaart zien – en zij werden op hun wenken bediend. Ajtmatov schreef in Het beulsblok over drugskoeriers en drugslijnen binnen de USSR. Nou, dat was wat! Ik schreef erover in de Volkskrant en liet daarbij onvermeld dat het boek verder nogal taaie kost was. Wie in Rusland de kwaliteiten van een dergelijk boek in twijfel trok, kreeg daar de wind van voren. Ivanova: “Een zuiver esthetische benadering werd beschouwd als een conservatief streven om de vooruitgang tegen te houden.” Van de nieuwe boeken die ik indertijd las, staat alleen Pristavkins Een gouden wolkje ging logeren mij nog bij als een ook in literair opzicht geslaagde behandeling van een beladen thema (de deportatie door Stalin van de Tsjetsjenen in 1944).
De levende schrijvers stonden in de schaduw van voorgangers die weer gedrukt mochten worden. Goemiljov, Mandelsjtam, Achmatova, Boelgakov, Pasternak – vooral zulke namen waren het die de oplagen van de literaire tijdschriften opstuwden tot duizelingwekkende hoogten. In de bibliotheken kon je maanden wachten voor je een begeerd nummer in handen kreeg. Deze “feestmaaltijd van het lezen” (Ivanova) duurde drie, vier jaar, daarna droogde de bron op en de oplages duikelden weer even hard omlaag. De ontnuchtering was groot en de vragen die gesteld werden (opgeroepen door de zo verlangde vrijheid van het woord) waren pijnlijk. Rond 1991 werd duidelijk dat de strijd met de censuur plaats had gemaakt voor een economisch gevecht: schrijvers en tijdschriften moesten simpelweg financieel zien te overleven. En wat was nog de rol van de literatuur, in een land waar een dichter altijd meer was geweest dan een dichter? Ivanova: “Zou literatuur nog slechts een artistieke schepping zijn of zou zij haar grootse, geestelijke (lesgevende, voorlichtende, profetische) traditie voortzetten?”
Vooralsnog luidde het antwoord negatief. De literaire wereld was verdeeld geraakt in kampen. Liberale, Westersgezinde schrijvers stonden lijnrecht tegenover nationalisten en patriotten, wier kolonnes lang niet alleen bestonden uit leden van de oude Sovjet-elite. En terwijl men elkaar verketterde, verloor de lezer zijn belangstelling. Niet alleen raakte de bron van voorheen verboden schrijvers en teksten opgedroogd, de reikwijdte van de literatuur nam ook af: sociologie liet men aan de sociologen, politiek aan de politici en voor informatie over zichzelf (en voor vermaak) wendde de maatschappij zich tot de ‘gewone’ media. Er was, in de woorden van dichter Jevtoesjenko, "een censuur van onverschilligheid" gekomen. Voor de schrijvers – en ook een literair redacteur als Ivanova - die een bijna heilig geloof hadden gehad in de leidende kracht van de Russische literatuur, kwam deze marginalisering hard aan. “ (…) bij het huidige besef van verloren illusies, is het pijnlijk triest om terug te denken aan hoe we werden meegesleept door vergeefse hoop.”
---------------
We zijn jaren verder. De literaire tijdschriften bestaan nog steeds en vervullen hun rol in de Russische literatuur – al is die rol in alle opzichten kleiner dan in de jaren tachtig. Publicatie in zo’n tijdschrift geldt nog steeds als kwaliteitsstempel. En nog steeds verschijnen er literaire werken (nu bij ‘gewone’ uitgeverijen) die bij literatuurliefhebbers voor opwinding zorgen – ik schrijf er af en toe over op dit blog. Wat zou het leuk zijn als er over een jaar of tien weer een boek verschijnt als dat van Ivanova, maar dan over de Russische literatuur in het eerste kwart van de 21ste eeuw; een terugblik ook op nog eens 25 jaar van mijn eigen lezersleven.