(Eerste publicatie: 18-1-2012)
“Om zijn naasten te beschermen, spuugde Tsjechov het slijm al niet meer uit in een zakdoek, maar in papieren zakjes die in de haard werden verbrand, of in een speciaal blikje.”
In de eerste boekhandel zag ik de lijvige Tsjechov-biografie van Alevtina Koezitjseva liggen. In de tweede bladerde ik erin, in de derde schafte ik ‘m aan. Een paar maanden lag hij nog op tafel. Moest ik nu weer gaan lezen over zijn moeizame jeugd in Taganrog, de keuze tussen een bestaan als arts of literator? Zijn reis naar Sachalin, de eeuwige schulden, de rampzalige première van De Meeuw, het halve verraad van zijn vrouw Olga Knipper en de hopeloze strijd tegen de tbc?
Ja, dat moest. Tsjechov is mijn favoriete Russische schrijver. Die kan je eren door hem te herlezen, maar ook door Koezitsjeva’s Tsjechov. Het leven van een ‘afzonderlijk mens’ ter hand te nemen.
De titel is ontleend aan een brief van Tsjechov aan een dokter, die zijn hoop – waar het Ruslands toekomst betreft – heeft gevestigd op de lokale intelligentsia. Tsjechov heeft in die “huichelachtige, onopgevoede, hysterische intelligentsia” geen enkel vertrouwen: “Ik geloof in afzonderlijke mensen, ik zie de redding in afzonderlijke persoonlijkheden her en der verspreid over Rusland – of het nu intellectuelen of boeren zijn – zij vormen een kracht, al zijn ze met weinigen.”
Tsjechov was zelf een ‘afzonderlijk’ mens, ook in de betekenis dat hij zich nooit volledig liet kennen. Koezitsjeva doet verwoede pogingen, vooral aan de hand van de talloze brieven van Tsjechov, om zijn gedachtenwereld te ontleden, maar moet erkennen dat ze daarin niet volledig slaagt. Gelukkig gaat ze zich niet te buiten aan gepsychologiseer en is ze in haar conclusies en oordelen zeer terughoudend. Ze is daarin een trouwe ‘volgeling’ van Tsjechov zelf. Op het verwijt dat hij zich in zijn werk nooit eens duidelijk uitsprak over allerlei maatschappelijke kwesties, reageerde hij: ”Het enige wat ik moet doen, is getalenteerd zijn. Dat wil zeggen, belangrijke getuigenissen van niet belangrijke kunnen onderscheiden, personen belichten en met hun taal spreken”. Koezitsjeva: “De lezers bedeelde hij de rol toe van jury."
Koezitsjeva’s omzichtigheid blijkt onder meer tegen het einde van haar boek. Tsjechov, getrouwd met actrice Olga Knipper, verblijft maandenlang in Jalta, in de hoop dat het klimaat daar helend werkt. Zijn dokter herinnert zich over het voorjaar van 1904 (Tsjechov overlijdt in juli van dat jaar): “Steeds vaker trof ik hem aan, zittend in een zetel of in de alkoof op de divan, zonder krant, zonder boek in zijn handen." Tsjechov weet dat zijn dagen zijn geteld en voelt zich als een gedoemde banneling. En waar zit Olga Knipper? Die geniet in Moskou met volle teugen van haar artiestenbestaan, waar ze maar geen afscheid van kan nemen. De citaten uit de brieven van beiden (Knipper vol schuldbesef, Tsjechov vol bezweringen dat hij haar volledig begrijpt) zijn de wrangste uit het boek. Als lezer zou je Knipper wel naar Jalta willen schoppen, Koezitsjeva onthoudt zich van enig oordeel.
Was Tsjechov bang voor de naderende dood? Koezitsjeva komt daar niet helemaal uit. Het lijkt erop dat de angst voor zijn lot als schrijver Tsjechovs gedachten meer beheerste. Hij was bang dat hij in het verre Jalta het gevoel voor het leven zou verliezen en zijn omgeving niet meer zou begrijpen. “Hij was bang dat het verlangen om te schrijven zou verdwijnen, dat de woorden op zouden raken en hij zou verouderen."
Dat laatste is niet gebeurd. Tsjechov behoort nog altijd tot de meest gelezen schrijvers, zijn toneelstukken worden nog altijd opgevoerd. Ik kwam bij Koezitsjeva twee citaten tegen die dat misschien verklaren. In 1900 schreef een criticus dat Tsjechovs werk gekenmerkt wordt door “de gave van twijfel en droefenis, door een gevoel van licht en schoonheid”. Vriend en acteur Aleksandr Soembatov schreef hem in 1897: “… het is net alsof je geen schrijver bent, maar de natuur zelf”.