persoonlijk

Wandelend in Odessa over de Deribasovskaja, de ‘koningin van alle straten’ - in de voetsporen van Vladimir Zjabotinski - 1

--------------

“Zodra ik een voet zette op die majesteitelijke grond, beving mij onmiddellijk een bijzonder besef, alsof zich iets had voorgedaan of dat mij een privilege ten deel was gevallen, en onbewust rechtte ik mijn rug en voelde even met een vinger of mijn das niet los was gaan zitten; ik weet zeker dat ik niet de enige was.”

Die ‘majesteitelijke grond’ is de Deribasovskajastraat in het Odessa van rond 1900, beschreven door Vladimir Zjabotinski in zijn boek Pjatero (vorig jaar verschenen in een Nederlandse vertaling van Otto Boele en Inge van Gemert, onder de titel Afscheid van Odessa). Zjabotinski (1880-1940) keert in het boek terug naar zijn jonge jaren in Odessa, lang nadat hij de stad aan de Zwarte Zee voorgoed heeft verlaten. Zjabotinski werkte er bij de krant Odessa Nieuws en elke ochtend liep hij over de Deribasovskaja naar de redactie, “over de volle lengte van die straat, de koningin van alle straten in de wereld”. 

Al draag ik dan geen das, ik loop de dagelijkse wandeling van Zjabotinski na over de Deribasovskaja, meer dan honderd jaar nadat hij er zijn voetstappen achterliet, meer dan tachtig jaar nadat hij in de emigratie zijn Pjatero schreef. 


Helemaal beneden, aan het begin van de iets oplopende Deribasovskaja, waar ik om de hoek in een appartementje verblijf met uitzicht op de kranen van de haven, valt weinig koninklijks te bespeuren. Het hangt er een beetje verloren bij, dit stukje straat, met open afvalcontainers langs het trottoir, een schutting waarachter iets verbouwd wordt en een enkel terras. Zjabotinski maakt er geen woord aan vuil, pas op het kruispunt met de “eerbiedwaardig-slaperige” Poesjkinstraat begint hij zijn wandeling. De oude tijd, zo schrijft hij, “toen graanhandelaren nog negotianten werden genoemd en zij in hun gesprekken Grieks met Italiaans vermengden”, lijkt hier op zijn laatste benen te lopen. Eens loog Zjabotinski tegen zijn vrienden dat hij een tijdje wegging uit de stad, om zich vervolgens op dit onopvallende kruispunt terug te trekken in een “groot hotel op de hoek”.    

Op welke van de vier hoeken was dat? Dat is raden, er is geen hotel meer te bekennen dat een aanknopingspunt zou kunnen vormen. Het gebouw op nummer 4 van de Poesjkinstraat was het zeker niet. Een gedenksteen op de gevel vermeldt dat hier aan het einde van de 19de eeuw burgemeester Grigori Marazli woonde - een woonhuis dus, en geen hotel. Tegenwoordig is hier een medische opleiding gehuisvest en elke morgen voordat de lessen beginnen, verzamelen zich op de stoep jongedames in witte jassen.


Het volgende kruispunt, met de Richelieustraat, was ten tijde van Zjabotinski’s dagelijkse wandeling het domein van banken en geldwisselaars. Het kan toeval zijn - weinig financiële instelingen hebben de revolutie van 1917 overleefd - maar op drie van de vier hoeken zit tegenwoordig een bank. Indertijd kon je buiten op de stoep, onder de acacia’s, terecht bij wisselaars met zwarte snorren, die je in elke gewenste taal te woord stonden en je netjes bedienden dan wel afzetten, schrijft Zjabotinski. Eens was hij er getuige van hoe twee aangeschoten jongelui plaatsnamen in het midden van het kruispunt en schel op hun vingers floten, zodoende het stopsignaal van agenten imiterend. Alle wagens en rijtuigen, “uit het noorden, zuiden, oosten en westen”, kwamen gehoorzaam tot stilstand en het duurde even voordat de orde op het kruispunt was hersteld.

Zelf ging ik er even op een bankje zitten om te luisteren naar een hevig dispuut tussen twee chauffeurs, van wie er eentje uit zijn auto was gestapt. Ik was niet zo geïnteresseerd in de afloop (de man die was uitgestapt had een honkbalknuppel in zijn hand), maar wilde graag weer wat nieuwe Russische woorden leren. Het vocabulaire van beide heren bleek echter beperkt (of dat van mij al redelijk uitgebreid) en ik besloot Zjabotinski maar weer eens achterna te lopen. Op naar het volgende kruispunt!   


Hier deel 2.

Het meisje met de pet en de eeuwige vlam van Odessa

-------------

Ik dacht nog, op zoek naar een mooie foto, je loopt de verkeerde kant op. Links van me, beneden, lag de haven van Odessa, op deze vroege morgen al aardig in bedrijf. Er zat een spoorlijn tussen, bij het water kon ik niet komen. Het park rechts van me oogde met z’n bestofte bomen ook al niet aantrekkelijk.

Ik kwam uit bij het monument met de eeuwige vlam voor de Onbekende Matroos. Ik liep er wat omheen, vond het niet mooi, maar begreep opeens dat het met die foto wel goed zou komen.

In de verte zag ik een colonne jongens en meisje in matrozenkostuumpjes opvallend enthousiast mijn kant opkomen. Ze renden bijna en ik hoorde hun vrolijke stemmen. Kwamen die de wacht houden bij die Onbekende Matroos, net als vroeger in de Sovjetunie?


Nee, de jongens en meisje liepen met dweilen en bezems - ze kwamen de Onbekende Matroos schoonmaken. Eén van hen was de baas. Dat hoorde en zag je meteen. Ze had als enige een pet op, en geen baret, en gaf de commando’s. Ze droeg ook als enige een vuilniszak, waar de rest van de colonne de opgeveegde takjes en papiertjes in deponeerde. Ze had een walkietalkie aan haar riem, en ook nog een holster - leeg, neem ik maar aan. Ze droeg ook nog twee mooie, grote, witte pompoenstrikken in het haar, net als haar ondergeschikten - het oogde allemaal prachtig.

Ik ben vergeten te vragen wat voor opleiding ze volgden en wat de afkorting PV op hun mouw betekende. In elk geval liep er ook nog een man bij met een nog grotere pet, ook in marinekledij. Dat was de echte baas. Het meisje met de kleinere pet liep op hem af en zei nogal luid: “Staat u mij toe te rapporteren!” Het klonk een beetje overdreven, en dat vond het meisje dat achter mij takjes stond op te vegen kennelijk ook. Ze deed de stem perfect na, nog ietsje aangezet, maar wel een stuk zachter. Die ergerde zich kapot.


Het meisje met de kleine pet rapporteerde dat ze iets op de grond had gevonden. Haar baas stak het bij zich. Ik fotografeerde er ondertussen lustig op los, wat geen enkel probleem opleverde. Ik wil niet meteen generaliseren over die ‘vrolijke en gemoedelijke inwoners van Odessa’, maar even daarvoor had mijn gefotografeer al evenmin voor ophef gezorgd. Ik had aan twee dames op een bankje gevraagd of ik het hondje mocht fotograferen, dat onder het bankje verveeld zat te wachten. Dat was geen enkel probleem, één van de dames riep meteen enthousiast het beestje onder de bank vandaan - en bedierf daarmee het plaatje. “U bederft mijn foto!”, zei ik met een glimlach, waarop zij prompt, vrolijk lachend, de Russische oud-premier Tsjernomyrdin citeerde: “Хотели как лучше, а получилось как всегда!” (We wilden het beste, maar het resultaat was weer als altijd!).

Bij de Onbekende Matroos vroeg de baas met de grote pet op waar ik vandaan kwam. Ik antwoordde naar eer en geweten en hoewel ik al een kwartier in de weer was met mijn toestel, vreesde ik dat hij toch nog zou vragen wat ik hier eigenijk aan het doen was. Maar er kwam helemaal geen vraag, alleen een aardige mededeling: “Uit Holland? Dan is dit voor u.” En ik kreeg overhandigd wat het meisje met de kleine pet zojuist van de grond had geraapt, en waar ze zo gewichtig over had gerapporteerd. Het was een piepklein speldje, er stond op: ПРОФСОЮЗ РАБОЧИХ ТЯЖМАША CCCP (VAKBOND ARBEIDERS ZWAREMACHINEBOUW USSR). Een piepklein spoor van een land dat niet er niet meer is.


’s Middags liep ik weer langs de Onbekende Matroos, en plots klonk er muziek, vergezeld van een stem die - net als dat speldje - uit dat land van vroeger leek te komen. De stem maande ieder - in het Russisch - om de slachtoffers te gedenken die niet terug waren gekomen uit die oorlog van inmiddels lang geleden. In het Russisch dus, de voertaal hier in Odessa, maar ook de taal van het land waarmee Oekraïne nu, zeventig jaar later, in oorlog is.   

(Met excuses, ik had tot het einde van de muziek door moeten filmen.)

Dmitri Bykov en de trillende sleutel van Boelat Okoedzjava

----------------


Al eerder schreef ik over de rol die Boelat Okoedzjava in de tweede helft van de jaren zeventig speelde voor ons, ontluikende slavisten. Hij zong eenvoudige liedjes, die je verstond. En al begreep je misschien niet alles, en had je het vermoeden dat er meer achter zo’n liedje stak dan je kon vastpakken – hij gaf je zelfvertrouwen. Je kon een Russisch lied meezingen!

Gaandeweg, door de jaren heen, werd me duidelijk dat de statuur van Okoedzjava (1924-1997) veel groter was dan ik aanvankelijk, op grond van zijn wat ijle stem, beperkte gitaarspel en eenvoudige melodietjes, had vermoed. Ja, er stak inderdaad veel meer achter die liedjes van hem.

Dmitri Bykov

Ik kreeg dat nog eens bevestigd door een lezing over hem van schrijver/dichter Dmitri Bykov (hieronder te beluisteren.) Bykov kent de complete Russische literatuur van Poesjkin tot Pelevin uit zijn hoofd en is een groot liefhebber van het werk van Okoedzjava, over wie hij een boek schreef. In zijn lezing beperkt Bykov zich tot gedichten van Okoedzjava (die ook proza schreef). Want dat zijn het, die breekbare liedjes: gedichten.

Bykov noemt in zijn lezing twee procédés waarmee Okoedzjava’s zijn lezer/luisteraar bij de keel grijpt. Een voorbeeld van het eerste procédé vindt hij in Песенка о моей жизни:

А как первая любовь -- она сердце жжет.
А вторая любовь -- она к первой льнет.
А как третья любовь -- ключ дрожит в замке,
ключ дрожит в замке, чемодан в руке.

А как первая война -- да ничья вина.
А вторая война -- чья-нибудь вина.
А как третья война -- лишь моя вина,
а моя вина -- она всем видна.

А как первый обман -- да на заре туман.
А второй обман -- закачался пьян.
А как третий обман -- он ночи черней,
он ночи черней, он войны страшней.

 

Okoedzjava laat abstracte, algemene begrippen (in de eerste twee regels) volgen door bijna terloops genoemde, zeer concrete beelden: de sleutel die trilt, de koffer in de hand (regel drie en vier). Bykov: “Door dat spanningsveld ontstaat het wonder, dat de lezer plots dwingt om het op zijn eigen leven te betrekken.” De eerste liefde die zich in het hart brandt, dat is niet meer dan een algemene poëtische banaliteit, aldus Bykov, maar die trillende sleutel en die koffer in de hand maken dat iedereen kan zeggen: dit gaat over mij. Hetzelfde gebeurt in het tweede couplet, waar in de derde regel plots sprake is van “zelfveroordeling voortkomend uit onverwacht inzicht”.

Okoedzjava’s tweede procédé is het creëren van twee parallelle werelden. Bykov illustreert dit aan de hand van Голубой шарик (ik maak het nu ietsje makkelijker: een vertaling loopt mee in het filmpje).

Девочка плачет, шарик улетел,
Её утешают, а шарик летит.

Девушка плачет, жениха всё нет,
Её утешают, а шарик летит.

Женщина плачет, муж ушел к другой,
Её утешают, а шарик летит.

Плачет старуха, мало пожила,
А шарик вернулся, а он голубой.


Een meisje dat huilt omdat haar ballon is weggevlogen – veel eenduidiger en tastbaarder kan je het niet krijgen. Maar tegelijkertijd wordt een parallel beeld gecreëerd dat veel algemener is, waardoor elke lezer/luisteraar weer de ruimte krijgt om het gedicht op zichzelf te betrekken. Door de paar regels heen wordt de ballon het symbool van vervlogen dromen en van een onaangedane wereld die zich niets aantrekt van onze kleine drama’s en die er ook nog zal zijn wanneer wij allang zijn verdwenen.

Bykov vertelt nog veel meer, maar het bovenstaande was voor mij al ruim voldoende om even stil te staan bij de tijd die verstreek sinds ik Okoedzjava’s liedjes voor het eerst beluisterde – om even terug te denken aan de zinnen die zich samenvoegden uit zijn afzonderlijke Russische woordjes, aan de wereld die achter die woorden opdoemde, aan de ballonnen die wegvlogen. 

---------------------

Hier de lezing van Bykov over Okoedzjava (met dank aan jana Smirnova, die me op Bykovs lezing wees): 

Kakzje-kakzje-kakzje, en een hurk-wc. Mijn herinneringen aan de gezondheidszorg in de Sovjetunie

-------------------

Gezondheidszorg ziekenhuis polikliniek Rusland Sovjetunie


Mijn ervaringen met de gezondheidszorg in de Sovjetunie zijn door de jaren heen bescheiden gebleven. In mijn hoedanigheid van reisleider kreeg ik weleens te maken met fysiek ongemak van mijn toeristen. Zo herinner ik me een oorontsteking van een Nederlander in Bratsk (of was het nou Irkoetsk?), een Amerikaan in Moskou wiens oren maar dicht bleven zitten na een vlucht, en een jongedame uit Canada, die in Leningrad met iets van hyperventilatie linea recta per ambulance werd afgevoerd naar het ziekenhuis. Ik zat naast haar in de ambulance en gaf haar mijn walkman met de verzamelde hoogtepunten uit het repertoire van Tom Petty & The Heartbreakers – ter kalmering. Het was een mooie rit, door een witte Leningradse zomernacht.

Voor buitenlandse toeristen waren artsen in allerlei specialisaties op afroep beschikbaar. Je hoefde maar licht ongerust de dezjoernaja (etagedame) deelgenoot te maken van je zorgen om het fysieke welzijn van iemand in kamer 32, en hup! Het was alsof er om de hoek van het hotel een legertje doktoren klaarstond voor elke buitenlander die ook maar iets mankeerde.

En allemaal gratis. Dat maakte nog de meeste indruk op de Amerikaan met z’n dichte oren. Met hem belandde ik bij een keel-, neus- en oorarts, waar hij zijn neus dicht moest knijpen en  hard ‘kakzje, kakzje, kakzje!’ moest zeggen. Na de reis kreeg ik nog een kaartje van hem, dat hij ondertekende met ‘kakzje, kakzje, kakzje!’  

Eén keer belandde ik in een polikliniek vanwege eigen lichamelijk ongemak, veroorzaakt door de hurk-wc’s op mijn studentenflat in Voronezj. Ik kwam weer eens overeind en toen knapte er iets in mijn knie. Ik ging naar de polikliniek, waar ik, toen ik aan de beurt was voor een röntgenfoto, wat moeizaam van mijn stoel afkwam. Of het misschien ietsje sneller kon, informeerde de verpleegkundige. Op de röntgenfoto bleek niets van schade, een paar maanden later, terug in Nederland, werd er een scheurtje in de meniscus geconstateerd.

Ik moest aan dit alles denken, toen ik het beeldverslag tegenkwam van blogger Sergej Dolja. Die raakte in Krasnodar zijn stem kwijt en ging op zoek naar een kno-arts. (In het Russisch is dat een оториноларинголог – wat ik niet meer ga onthouden.) Boven zijn verslag zette hij: Terug naar de USSR. En ik ging met hem mee, want ik werd onweerstaanbaar meegevoerd naar mijn eigen herinneringen aan de gezondheidszorg in de Sovjetunie.

Blogger Sergej Dolja bij de kno-arts in krasnodar

Blogger Sergej Dolja bij de kno-arts in krasnodar

(Voor meer foto's van Dolja's bezoek aan de arts klit u hier.) 

Hoe twee Amsterdamse communisten best tevreden waren over de Russische mode van rond 1980. ‘Ze lopen er toch prima bij?’

------------

In 1981 maakte fotograaf Boris Savelev bovenstaande foto op het Rode Plein in Moskou. Ik werd getroffen door het beeld – het voerde me meteen terug naar 2012 en, linea recta, nog veel verder, naar 1979. 

In 1979 – ik was vierdejaars student Russisch en begreep natuurlijk al héél veel van Rusland -  maakte ik een simpele toeristenreis die me bracht naar onder meer Vladimir, Soezdal en Kalinin. In mijn gezelschap – het betrof een klassieke groepsreis – bevond zich onder meer een Amsterdams echtpaar, verwoede communisten, voor wie de Sovjetunie het beloofde land was. De ideale heilstaat was het misschien nog niet, maar daar werd hard aan gewerkt!

Ik zag dat anders.

Ik was al niet aan mijn studie begonnen uit enige sympathie met Lenin en de zijnen, en wat ik inmiddels over de USSR had gelezen en geleerd, had bepaald geen warme gevoelens bij me gewekt. Karel van het Reve, Vladimir Boekovski, Andrej Amalrik … mijn gedachten bewogen zich binnen andere kaders dan die van het wat oudere echtpaar uit Amsterdam. Confrontaties bleven niet uit.

Bijna schrik ik weer van de felheid waarmee ze reageerden op mijn blasfemische opmerkingen – over het gebrek aan godsdienstvrijheid bijvoorbeeld. Na een verhaal van onze Intouristgids over de onaantastbare status van kerk en gelovigen in de USSR, draaide de man van het echtpaar zich in de bus naar mij om en beet me toe: “Zie je nou wel!” Daar had ik niet van terug.  

Ik verkeerde nimmer in kringen van communisten en de (beperkte) omgang met het echtpaar was een openbaring. Ik liep aan tegen een rotsvaste overtuiging en een mij totaal onbekende bitterheid die diep zat. De weggemoffelde rol van het communistisch verzet in de oorlog, de status van bijna-landverraders in de jaren vijftig, de verderfelijke, onwrikbare macht van het Amerikaanse grootkapitaal … Het werd allemaal op het bordje gelegd van dat jonge studentje met z’n paar woordjes Russisch die het allemaal beter wist.

Ik ging maar niet te veel meer in discussie met de twee, maar ik bleef me verbazen. Over hun verontwaardiging, wanneer andere leden van het reisgezelschap kauwgum en souvenirtjes uitdeelden aan Russische kinderen. Dat was toch alsof je kraaltjes uitdeelde in een ontwikkelingsland?! En dan dat gezeur over de kleding van de Russen, waar ging dat nou eigenlijk over. Ze liepen er – ik zie de man van het echtpaar nóg met een bozige blik door de busruit zijn gelijk halen – toch prima bij?

Oordeelt u zelf aan de hand van bovenstaande foto – al stamt die van twee jaar na mijn reis. Dat de kledingindustrie de Russen en Russinnen niet zoveel keus bood, lijkt me in elk geval duidelijk. Dat zij, getuige de bloeiende zwarte markt, verlangden naar ook eens iets anders, kan ook niemand verbazen.     

In 2013 maakte ik onderstaande foto, op dezelfde plek als Savelev in 1981, al sta ik ten opzichte van hem bijna een kwartslag gedraaid. Het klinkt misschien een beetje sentimenteel, maar wat ben ik blij voor die Russinnen op mijn foto. Zoveel verschillen, zoveel individuen … Alleen dat rode laarsje al, helemaal rechts! Lekker anders.

Is dat belangrijk? Dat lijkt me wel, al is mijn mening door de ideologische kaders waarbinnen ik denk misschien gekleurd. Gelukkig hoef ik er hier achter mijn bureau niet over in discussie met het echtpaar uit Amsterdam.

------------------

Het toeval wil dat ik enkele dagen geleden in het Georgische Gori was, de geboorteplaats van Jozef Stalin. Daar trof ik in het aan hem gewijde museum rode klompjes aan uit Nederland, een geschenk voor Stalins 70ste verjaardag in 1949, afkomstig van de “C.P.N. De Waarheid, afd. Houtigehage – Boelenslaan”. Ik heb even opgezocht of dat misschien een afdeling was in Amsterdam … Helaas, Houtigehage ligt in Friesland.


Overigens, wanneer je het Stalinmuseum in Gori achter je laat en een meter of driehonderd rechtdoor loopt, kom je vanzelf op het plein waar cameraman Stan Storimans in 2008 door een Russische clusterbom om het leven kwam. 

Mijn weerzien - twintig jaar later - met Svetlana Alexijevitsj

---------------

(Foto: E. Jacq)

Met Svetlana Alexijevitsj maakte ik ooit kennis onder een treurwilg in het Wilhelminapark in Utrecht. Gisteren, ruim twintig jaar later - zij had inmiddels de Nobelprijs voor Literatuur gekregen - stond ik voor haar in Amsterdam en kreeg ik van haar een meer dan vriendelijke glimlach.

Ze had verhalen geschreven over zelfmoord – vooral over pogingen daartoe. Die las ik, op een warme zomerdag, daar onder die treurwilg, en ik was onder de indruk. Hoe ze mensen aan het praten had gekregen, die geen uitweg meer zagen in het doolhof waarin hun leven was veranderd na het uiteenvallen van de Sovjetunie. Onder wier voeten het tapijt was weggerukt en die niets anders meer zagen dan één groot zwart gat. Hoe ze die verhalen had opgeschreven, met een ruime blik op de achtergronden en vooral ook met compassie, die linea recta bij mij als lezer naar binnen werd gegoten.

Ik bezat toen nog de overmoed van de jeugd en besloot: die verhalen moeten vertaald worden en ík ga dat doen. 

Ik belde Jan Mets, van uitgeverij Mets & Schilt, waar eerder van mij (en Anne Scheepmaker)  een Russisch kookboek was verschenen. Een boek over zelfmoordpogingen? Jan moest vrolijk lachen en vertelde me dat zelfmoordpogingen niet verkochten. Hij had gelijk, maar dat begreep ik later pas.

Ik klopte aan bij uitgeverij Pegasus – ooit een communistisch bolwerk waar na de inval van de Russische troepen in Hongarije de ramen werden ingegooid. En kijk – ironisch wil ik het niet noemen, maar opvallend was het wel – zij waren het met me eens: dít gaan we uitgeven.

Minsk, 1995

Het werd geen succes. Zelfs niet nadat Brandpunt een complete tv-reportage aan het boek had gewijd. Met verslaggever Piet-Hein van der Hoek was ik afgereisd naar Minsk voor een interview met Alexijevitsj en gesprekken met mensen (vooral vrouwen, zo bleek) die een mislukte zelfmoordpoging hadden gedaan. Dat laatste was een idee van Piet-Hein. Die sprak geen Russisch, dus die had makkelijk praten. Die gesprekken, dat vond hij een mooie klus voor mij.

En zo zat ik daar, in een ziekenhuis in Minsk, aan de rand van het bed van een vermoeid ogende vrouw die af en toe in een plastic bakje spuugde. Achter mij draaide de camera, de hengel van de geluidsman hing boven het bed. Van mijn jeugdige overmoed was niet veel meer over.

Afijn, die reportage kwam er. Het boek werd door presentator Fons de Poel duidelijk aan de kijker getoond, de omslag kwam in beeld, maar het verkocht voor geen meter. Jan Mets had gelijk gekregen.

Maar ik kreeg het ook! Al duurde dat nog even. Svetlana Alexijevitsj bleef in Nederland vooralsnog een grote onbekende. Buiten onze grenzen groeide haar faam echter met elk nieuw boek. Totdat haar uiteindelijk de Nobelprijs voor Literatuur werd toegekend. Ik had het zo slecht nog niet gezien, daar onder die treurwilg in het Wilhelminapark in Utrecht!

Gisteren, in Amsterdam, na een uitgebreid interview door Michel Krielaars, signeerde ze haar boeken. Ik stond vooraan in de lange rij met een exemplaar van De oorlog heeft geen vrouwengezicht. Ze zag me en een mooie glimlach was mijn deel. “Natuurlijk ben ik u niet vergeten!”, zei ze, en in mijn boek schreef ze: Voor mijn eerste Hollandse vertaler – van de auteur. 23-03-16.  

(Foto: E. Jacq)


(Mijn vertaling van Зачарованные смертью verscheen bij uitgeverij Pegasus onder de titel In de ban van de dood. Een aantal van de verhalen werd later opgenomen in het boek Het einde van de rode mens. Leven op de puinhopen van de Sovjetunie.) 

Andere fronten ... Een mededeling voor mijn vaste lezers.

Wegens drukke activiteiten op tal van andere fronten, verschijnen er deze maand minder bijdragen van mij op dit weblog dan u van mij gewend bent.

Er staan stukjes in de steigers over …

Valentin Raspoetin Russische literatuur schrijver dorpsschrijver

De schrijver Valentin Raspoetin …

 

Sentsjin schrijver Russische literatuur

… de schrijver Roman Sentsjin …

 

Dinamo Moskou Engeland 1945 Cardiff City

… en de tour van Dinamo Moskou door Engeland in 1945.

In een iets verder verschiet doemen nog op: het alledaagse in het tijdperk van de ruimtevaart en de maïs (Leningrad in de jaren vijftig en zestig), en de culturele diplomatie van de USSR in de jaren twintig en dertig.

Geduld.