persoonlijk

Glansrijk eerherstel voor Jekaterinburg. Een kleine lofzang in woord, beeld en geluid.

——————

Ik vond het maar niks, dat hele Jekaterinburg niet, toen ik er de eerste paar dagen rondliep. Die rommelige drukte en de hopeloze hoogbouw, die nog meer pijn deed aan de ogen nadat ik tegen wat sporen was aangelopen uit de tijd dat hier nog een ‘stad van twee verdiepingen’ had gestaan. Die lage, horizontale lijn van ooit was onherstelbaar doorbroken, vooral rond de Stadsvijver in het centrum, waar de vernieuwing hard had toegeslagen.

Ik vertrok naar Tobolsk. Daar zwierf ik ik vijf dagen door het decor van een van de mooiste Russische romans van de laatste jaren. Daarna was ik weer voor even terug in Jekaterinburg. Op zaterdagmorgen kreeg ik daar uit de kerktoren bij mijn hotel om de hoek, in de zonneschijn, een warme douche over me uitgestort:


In het stalletje rechts in het filmpje had ik een dag eerder al deze verkoopster gezien, die - en dat is in Rusland doorgaans anders - alle tijd en begrip had voor haar klant. Het werd me langzamerhand duidelijk dat Jekaterinburg meer was dan alleen veel verkeer en foute hoogbouw.


Na de warme douche van de klokken liep ik verder door een parkje. Ik liet de Kerk-op-het-bloed (gebouwd op de plek waar Nicolaas II en zijn gezin werden vermoord) links liggen, en stuitte op dit tafereel:

Er was een muziekfestival gaande met her en der in het centrum activiteiten. Hier kon je meezingen met bekende Russische liedjes. Er was een koor aanwezig voor enige structuur en de dirigent begon met ademhalingsoefeningen. Het is op de beelden niet te zien, maar ik deed dapper mee. Na de oefeningen ging het los en het was geweldig. Kijk even hoe de dame in het rood elegant met haar rechterhand zwaait/wuift:


Ik liep het parkje weer in en daar waren inmiddels allerlei workshops gaande, onder begeleiding van een zangeres op het eilandje in de vijver.


De dag ervoor was hier een leuke jongedame op me afgestapt, die vroeg of ik met haar mobieltje een foto van haar wilde maken. Dat gebeurt me wel vaker, ook in Nederland, sinds ik rondloop met een nieuwe camera in de hand, een grotere dan voorheen. Die voegt kennelijk iets toe aan mijn présence. Ik voldeed aan haar verzoek en zei dat ik nu ook met mijn toestel een foto van haar wilde maken. Ze vond het prima en het resultaat staat boven aan dit stukje.

Tijdens mijn eerste, stroeve verblijf in Jekaterinburg, een weekje eerder dus, had ik op het laatste moment nog een beetje vrede gesloten met de stad, dankzij twee knullen die bij de Stadsvijver een oud-Hollands volksliedje ten gehore brachten. Ik liep er nu opnieuw rond en ja hoor, ze zaten er weer. Ze zagen me, knikten vriendelijk en zetten het bewuste lied in. De man met de baret is kennelijk vertrouwd met de Nederlandse tekst, maar wat er precies in die twee flesjes van hem zat, weet ik niet:


En die hoogbouw… Wanneer die zo op een mooie zomeravond weerspiegelt in het water van de Stadsvijver, zou je je er bijna mee verzoenen.

Jekaterinburg-Verchotoerje: een decolleté en een gebedenboek in de Oeral - 2

————————

De rivier de Toera met links het Kremlin en de Drie-eenheidskerk

Ik was ver voor het ontbijt naar buiten gegaan om de mist boven de rivier te zien en de Drie-eenheidskerk boven op de steile oever. Op een kruispunt tussen de houten huizen wist ik het even niet: zou ik rechtdoor kunnen, en dan via dat paadje daar door het natte gras boven bij de kerk uitkomen? Er kwam een vrouw mijn kant op met een hoofddoek om. We liepen een eindje op. En waar kwam ik vandaan? Ze reageerde opgetogen. “Uit Holland! Mijn eerste Hollander!” Ze sneed tijdens die paar honderd meter meteen zware onderwerpen aan, waarbij ik me beperkte tot een enkele vraag. Of de Russen zich niet iets te graag wentelden in de rol van slachtoffer, bijvoorbeeld. “Ja, maar wat wil je. Als de priester tegen je zegt: je gaat naar de hemel of je gaat ten onder, dan verlies je vanzelf de moed.” Zaterdagmorgen in Verchotoerje, kwart voor zeven.

Verchotoerje kende ooit een bloeitijd. Het lag aan de hoofdroute door de Oeral in de tijd dat Siberië werd ontsloten. De douane controleerde er de bonthandel en daarnaast groeide het uit tot religieus centrum, met kerken en kloosters. Gaandeweg kwamen andere steden op, zoals Jekaterinburg. De Transsiberische Spoorlijn liet het stadje links liggen en tijdens de Sovjetunie verloor het ook als religieuze pleisterplaats zijn betekenis.

Ik liep van de Drie-eenheidskerk naar het Nikolski klooster, aan de overkant van de straat. De klokken daar werden net uitgebreid geluid. “Mooi”, zei ik tegen een man naast me. “Je wordt er blij van”, knikte hij. Ik zei dat ik me zorgen maakten om de oren van de klokkenluider, daar boven in de toren. “Die heeft oorbeschermers, zo’n koptelefoon, net als bouwvakkers”, antwoordde de man. Ik zoemde eens in met mijn fototoestel, geen koptelefoon te zien. Ik liep rond de kerk en zag tot mijn genoegen dat het kloostercafeetje al open was. Met warme koffie en twee zoete broodjes nam ik plaats aan de enige tafel. Daar kreeg ik al snel gezelschap van twee andere vroege klanten.


Ze gingen op bezoek bij een oud-klasgenoot, die voor de kerk had gekozen. Was het echt waar, vroegen ze, dat drugs in Nederland gewoon vrij te krijgen waren? Ik nuanceerde dat beeld. “Gelukkig hebben wij dat hier niet meer, die drugshandel”, zij een van de twee, en dat beeld werd meteen genuanceerd door de vrouw van de koffie en de broodjes, die zich af en toe in het gesprek mengde en wat die drugshandel betreft met een beschuldigende vinger naar de zigeuners in de regio wees. En was ik katholiek?, vroegen de mannen. Nee, en het protestantse vuur in mij brandde ook niet meer echt, vertelde ik. Later op de dag kwam ik beiden weer tegen, een paar kerken verderop, waar hun schoolkameraad (tweede van links) werkzaam was.    

20180909-310.jpg

 

De volgende ochtend ging ik weer vroeg op pad, weer vanwege het ochtendlicht en die mist boven de rivier de Toera. En ook nu voerde de wandeling mij naar de koffie in het klooster. Ik zat nog geen vijf minuten of de vrouw van het café legde een boekje op tafel. “Dat is voor u”, zei ze. Het was iets heel persoonlijks, dat zag ik meteen. Een soort gebedenboek, beduimeld, met bladwijzers, duidelijk veel gebruikt. Ik begreep ook meteen dat weigeren geen optie was. Het raakte me. Buiten liep ik weer rond de grote kerk, ontroerd in het vroege licht, en ik hield dat gebedenboek tegen me aan. Wat had zich hier nu afgespeeld? Waar had ik dit geschenk aan verdiend? Ik moest even denken aan tante Tonja uit Odessa, die mij ooit, een verre buitenstaander, bij de eerste, toevallige ontmoeting haar hele levensverhaal had verteld en me vervolgens min of meer had geadopteerd. Dit was iets anders, maar wat dan? In de loop van de dag kreeg ik twijfels. Wilde ze me misschien bekeren?      

De volgende dag was ik in weer een ander klooster, in Merkoesjina, drie kwartier buiten Verchotoerje. Er was een heilige bron met bij de ingang een winkeltje. Ik kocht er wat souvenirtjes en de non bij wie ik afrekende vroeg waar ik vandaan kwam. En opnieuw was er die blije, verbaasde reactie die je in Moskou of Sint-Petersburg allang niet meer krijgt wanneer je over Nederland vertelt. Ik ging naar de bron en toen ik terugkwam had de non van de kassa cadeautjes voor me klaargelegd: thee, heilzame zalf en een boek over de wonderdaden van de rechtvaardige Simeon. Dit was natuurlijk een stuk minder persoonlijk dan het gebedenboek, maar kwam het niet uit dezelfde – sorry – bron? Uit een simpel verlangen om de buitenstaander welkom te laten zijn en hem deelgenoot te maken van wat jou beroert? 

Ik ging nog één keer terug naar het café, om de vrouw daar een ansichtkaart te geven. Hollandse tulpen … Ik had niks anders. “Het lijkt wel een tapijt”, zei ze. “Groeien die zo bij jullie? En met een echte molen erbij.” Ik bleef niet lang. Op het gebedenboek kwam ze niet meer terug.  

Deel 1.

Jekaterinburg-Verchotoerje: een decolleté en een gebedenboek in de Oeral - 1

——————-

Jekaterinburg (Deze Vrolijke Frans komt in onderstaand stukje niet voor. Ik had helaas geen foto voorradig van de hoofdpersoon - wel een filmpje.)

Ze had een decolleté zoals je die tegenwoordig nog maar weinig ziet. Verder was ze volledig geblondeerd en droeg ze een rokje dat niet nauwer kon. Over het hoofd zien lukte niet. Ik kwam haar tegen in de restauratiewagon van de trein die me van Jekaterinburg naar Verchotoerje bracht, een rit van zeven uur door de Oeral. Ze behoorde tot het bedienend personeel. 

De trein was nog maar net onderweg. Het was eind van de middag en dat is het moment dat bij mij het onvermijdelijke verlangen opkomt naar bier. Een fles Kozel of een blikje Baltika, een boek en buiten Rusland dat voorbij rolt - kom daar eens om in Nederland. Voor dat bier moest ik twee wagons verder zijn. Ik duwde er de deur open en daar stond ze, met haar rug naar me toe. Ze draaide zich naar me om en - ik zei het al - over het hoofd zien lukte niet. Olga (ik noem haar maar even Olga, anders wordt het zo onpersoonlijk) vroeg of ik bleef eten. Ik zei dat ik alleen een biertje wilde. Of ik dan straks misschien nog kwam eten? Misschien, zei ik, maar ik dacht: ik peins er niet over. Tegen de tijd dat ik honger kreeg, zou ik mijn maaltijd wel naar de coupé laten komen. 

Maar terwijl ik mijn biertje dronk, was mijn coupé-genote van middelbare leeftijd in slaap gevallen. Ze had me de eerste drie minuten van de treinreis haar recente medische dossier geopenbaard, dat er in het kort op neerkwam dat ze uit Severo, waar ze geen ziekenhuis hadden, naar Jekaterinburg was gekomen voor een operatie aan een nier. Die was geslaagd, maar nu ze lag te slapen, leek het me beter dat ik haar niet zou wekken door op anderhalve meter afstand een warme maaltijd te gaan zitten eten. Ik ging terug naar de restauratiewagon. Ik bleek er de enige klant.

En daar was Olga weer. Ik weet niet hoe ze mijn terugkeer interpreteerde, maar halverwege de maaltijd (gebakken aardappelen met paddestoelen, vet, maar lekker), kwam ze, met het voltallige decolleté, aan mijn tafeltje staan. Wilde ik misschien nog iets drinken? Ik zei vriendelijk van nee, waarop ze voorover boog en in één vloeiende beweging, glijdend over het bankje, aanschoof tegenover me aan het tafeltje. Of ik háár dan misschien iets te drinken wilde aanbieden. Nee, zei ik.

Olga drong niet aan en even vlot schoof ze het bankje weer uit. Terwijl ik me verder bezighield met mijn aardappelen, liep ze af en toe nog langs. Ze zal vermoed hebben - zo bewoog ze althans - dat ik mijn blik niet alleen bij mijn bord hield en - ik geef het onmiddellijk toe - daar had ze gelijk in.

Buiten viel voorzichtig de schemering in. De aardappelen en paddestoelen gingen op. Olga was schuin tegenover me gaan zitten, aan tafel bij een collega die een heleboel papieren voor zich had liggen en druk in de weer was met een rekenmachientje. De bovenste knoopjes van haar witte overhemd waren nu dicht. Ik kon niet precies horen wat er gezegd werd - ter ere van mijn komst was de muziek aangezet - maar ik meende dat Olga iets zei over “niet netjes gekleed”. Daarbij legde ze een hand op het verdwenen decolleté, dus ik denk dat ik dat goed verstaan heb. Had ze een aanmerking gekregen van haar chef?

Hier ziet u Olga even voorbijkomen. Erg duidelijk komt ze niet in beeld, waarvoor excuses, maar om nou te gaan zitten inzoemen… U kunt het beeld natuurlijk wel even stilzetten.


———————-

Een paar dagen later reisde ik in omgekeerde richting, van Verchotoerje naar Jekaterinburg. De trein had dit keer geen restauratiewagon, er was niet eens een buffet. Olga heb ik niet meer gezien.   

In Verchotoerje, ook wel het Vaticaan van de Oeral genoemd, was ik ondertussen een vrouw tegengekomen uit heel andere sferen. 

Verchotoerje

Nooit doen in Tobolsk: zomaar in een taxi stappen

-------------

Aan de Irtysj, een paar dagen later

Met een onverwachte klauterpartij was ik dan toch, na een treinreis van tien uur, op het enige perron van station Tobolsk beland. Ik liep met koffer en rugzak het stationsgebouw binnen, waar mij ongevraagd een taxi werd aangeboden. Ik had dat aanbod meteen moeten accepteren, maar dat begreep ik later pas. Nu stapte ik op de parkeerplaats recht op een kleine auto af met een geel-zwart taxi-blokje op het dak. Zo, dat ging makkelijk! Het station van Tobolsk ligt een eind buiten de stad en ik had me van tevoren een klein beetje zorgen gemaakt over het vervoer, zo rond het middernachtelijk uur, naar zo’n klein stadje in Siberië.

Ik vroeg de chauffeur of hij vrij was. Dat was hij. En hoeveel ging me dat kosten, naar het centrum? “Driehonderd roebel”, zei hij. “Tweehonderd”, antwoordde ik en we werden het eens over tweehonderdvijftig. Al snel bleek dat een bizarre conversatie te zijn geweest. Had ik geen idee hoeveel kilometers we moesten rijden, de chauffeur al helemaal niet.

Ik zei dat ik naar het Remezov plein moest. De chauffeur, die een zilverkleurig brilletje droeg, boog zich voorover naar zijn navigatiesysteem en zei heel hard: REMEZOV PLEIN! Een vrouwenstem antwoordde dat de opdracht begrepen was en op het schermpje verscheen als bestemming Remizov plein … Daar keek ik van op. Zou er in het kleine Tobolsk naast een Remezov plein ook een Remizov plein zijn? Ik wees de chauffeur op de afwijking in het adres. Hij keek me niet begrijpend aan, mompelde iets onverstaanbaars en riep nog een keer heel hard: REMEZOV PLEIN! En weer verscheen op het scherm: Remizov plein. We reden het donker in - wat moesten we anders.

Na tien minuten vroeg de chauffeur: “Gaan we goed zo?” “Ja, weet ik veel, ik ben hier voor het eerst”, antwoordde ik licht gepikeerd, maar niet onbeleefd. Even later passeerden we tot mijn opluchting een aantal grote letters die samen TOBOLSK vormden - we gingen de goede kant op. 

Je kan Tobolsk onmogelijk met Parijs vergelijken, maar na nog eens tien minuten kreeg ik toch wel heel erg het idee dat we op een soort lokale Périphérique waren beland. Links een buitenwijk, rechts vervallen fabrieken, alles niet of nauwelijks verlicht, en ondertussen kwamen we geen meter dichter bij het centrum. De chauffeur werd boos op z’n navigatiesysteem. “Je zegt zo’n k*tding waar je heen moet en ze stuurt je alle kanten op!” “Ja, net een vrouw”, antwoordde ik. Een zeer slechte grap, ik geef het meteen toe, maar ik moest íets om de oplopende spanning in de auto een beetje te breken. De chauffeur (hij kwam uit Tjoemen, had iemand weggebracht en Tobolsk zei hem verder weinig) reageerde met een formidabele reeks vloeken, die ik afzonderlijk allemaal weleens voorbij had horen komen in Rusland, maar niet in de combinaties die hij legde.  
 

De Irtysj

We stopten voor een stoplicht. Volgens mij klopte er iets niet en dat werd bijna onmiddellijk bevestigd door de chauffeur van de auto naast ons. Die kwam zijn auto uit, tikte op het raam en zei: “Jullie staan op de linker weghelft!” 

Afijn, na meerdere Tobolskianen de weg te hebben gevraagd, belandden we uiteindelijk op de Remezov straat. Dan moest het Remezov plein wel dichtbij zijn, dacht ik, al meldde de dame van het navigatie-systeem hardnekkig van niet. We vroegen het nog één keer aan een passant. Waar we precies moesten wezen, vroeg hij vriendelijk. Hotel Sibir? “Rechtdoor tot u niet verder kunt en dan twee keer links.” Twee minuten later passeerden we de gouden koepels van het Kremlin en ook hotel Sibir doemde op. “Daar is het”, wees ik naar links, naar het gebouw met in grote letters HOTEL SIBIR op de gevel. De chauffeur keek naar rechts en zei: “Is dat het misschien?” 

Even overwoog ik om de man niet te betalen, maar ik heb het toch gedaan. Ik had al genoeg vloeken gehoord die avond.

Aankomst te Tobolsk - met klimpartij en zoektocht

--------------

-------------

Het was tien uur van Jekaterinburg naar Tobolsk. Voor het eerst had ik via internet een Russisch treinkaartje aangeschaft en het resultaat overtrof al mijn verwachtingen. Ik had een luxe variant uitgezocht: een plekje in een coupé voor twee. Mijn onbekende medepassagier was er nog niet. “Ben ik nog een paar haltes alleen?”, vroeg ik de conductrice. “U bent de hele reis alleen”, antwoordde ze, en ze liet me haar elektronisch apparaatje zien, waarop stond dat Egbert Hartman de plaatsen 3 en 4 had geboekt. Dat had ik thuis achter de computer helemaal niet zo bedoeld, maar ik maakte er geen punt van. 

Om 12.37 uur, precies op tijd - zoals bijna altijd in Rusland - kwam de trein in beweging. Eindelijk mocht ik weg uit Jekaterinburg, een stad die weinig warme gevoelens bij me had opgewekt. Ik wist wel dat er een maaltijd bij het treinkaartje zat inbegrepen, maar was toch aangenaam verrast toen de conductrice meteen na het vertrek aanklopte en me een menukaart overhandigde. Wilde ik de maaltijd nu meteen als lunch of wachtte ik liever nog een paar uur?
 

Op het station van Tjoemen stond mijn trein - volgens dienstregeling - 40 minuten stil

De tijd en het landschap gleden voorbij, en tegen elven ’s avonds reden we Tobolsk binnen. Of beter: station Tobolsk, het stadje zelf lag nog een aantal kilometers verderop. Station Tobolsk stelde weinig voor, zo weinig, dat mijn trein niet naast een perron tot stilstand kwam. Dat zie je in Rusland wel vaker en je moet dan als reiziger aardig wat hoogteverschil overwinnen om uit de trein op de begane grond te belanden. Het ging me, ondanks mijn koffer en rugzak, redelijk vlot af.

Toen kwam de volgende hindernis, die iets zwaarder was. De voetgangersbrug bleek afgesloten. (“Misschien wel voor altijd”, zei de conductrice, maar dat leek me overdreven.) Mijn trein was gearriveerd op Spoor 2. Om het stationsgebouw te bereiken, moest ik nu Spoor 1 over. Daar stond een trein. Die kwam gelukkig snel in beweging, en toen ontvouwde zich de situatie die u helder weergegeven ziet op bovenstaande tekening. Station Tobolsk telde één perron en daar moest ik op zien te komen. Ik kan u verzekeren dat mijn schets nauwelijks overdreven is: dat ene perron kwam ongeveer tot aan mijn borstbeen. Links en rechts van me klauterden andere passagiers omhoog. Naast me duwde een man zijn - neem ik aan - echtgenote met twee handen onder haar billen de hoogte in. Giechelend landde ze op het perron, waarna het haar beurt was om hém te helpen. Dat bleek nog iets lastiger, maar ook die klus werd geklaard. De vrouw vroeg of ik misschien ook hulp nodig had, maar ik had mijn handen al op het perron gezet en met een sprongetje dat er volgens mij best soepel uitzag, won ik genoeg aan hoogte om ook mijn rechterbeen op het perron te krijgen. De rest was kinderspel en als volleerd treinreiziger-in-Rusland liep ik met een gezicht van 'dit doe ik elke dag' naar het stationsgebouw. Daar werd mij ongevraagd een taxi aangeboden. Ik negeerde dat aanbod en dat was erg dom.

Deel 2.

Het Kremlin van Tobolsk

"Wat een dorst!" En zo voelde ik me toch een beetje thuis in Jekaterinburg.

----------------

De Kerk-op-het-bloed in Jekaterinburg, gebouwd op de plek van het Ipatjev huis

De trein zette zich in beweging, richting Tobolsk. Wat een bevrijding, dit vertrek uit Jekaterinburg. Voelde ik me ooit zo opgelucht bij het afscheid van een Russische stad? En dat terwijl mijn verblijf er zo aardig was begonnen, met een mooie excursie langs gebouwen uit het constructivisme. Daarna was er iets helemaal misgegaan tussen mij en de hoofdstad van de Oeral, waar in 1918 tsaar Nicolaas II en zijn gezin werden vermoord.

Dat zal het toch niet geweest zijn? Dat de geesten van de Romanovs mij in de weg hadden gezeten? Ach nee, het was mijn sombere hotel en het veel te ruime, onpersoonlijke centrum met zijn afzichtelijke nieuwbouw die me terneer hadden gedrukt. Mijn hemel, die opdringerige bouwsels, de horizonvervuiling! En het verkeer … Je wilt oversteken en keurig telt het stoplicht af hoelang je nog moet wachten. 90 seconden is in Jekaterinburg geen uitzondering. Een detail misschien, maar als kleine voetganger ben je niet welkom. En dat constructivisme dan? Ja, mooi, maar tussen de jongere bouwsels oogt het als een onbegrepen gast. 

Wandelend door de stad zag en voelde ik geen band met een ver verleden, alsof Jekaterinburg was losgesneden van zijn geschiedenis. Ik miste die band zelfs daar waar ooit het Ipatjev huis had gestaan, de plek die dankzij de moordlustige Bolsjewieken hoog in de top tien van beroemde plaatsen delict was beland. Het laatste onderkomen van Nicolaas II werd in 1977 met de grond gelijkgemaakt, omdat het een bedevaartsoord van Romanov-aanhangers aan het worden was. En nu staat daar een heel grote kerk, veel te nieuw en veel te glimmend, met eromheen een boel doeken en banieren met Nicolaas, Alexandra en hun kinderen (de namen van de dochters kan ik maar niet onthouden). Ik begrijp de tragedie, maar dit werd zo wel heel nadrukkelijk een 'thema-kerk'.

Er was in de kerk juist tijdens mijn verblijf iets gaande met relikwieën (niet van de Romanovs) die bezocht konden worden. Er stond een enorme rij gelovigen met wie ik - hopelijk wordt het me vergeven - ook al geen band voelde. Al die vrouwen met een hoofddoek - het maakte me er niet vrolijker op. 

--------------

Nou, nog maar wat foto's dan.

Wie het woord 'afzichtelijk' geïllustreerd wil zien ... Rechts het Jeltsin Centrum, met een verrassend goede boekwinkel.

En toen kwam het plots toch nog een beetje goed tussen Jekaterinburg en mij, dankzij deze twee straatmuzikanten. Mijn aandacht ging natuurlijk eerst uit naar de drummer (een collega, zeg maar), die maar één arm leek te hebben. Dat had ik mis, hij gebruikte er eentje om ook iets op een toetsenbord te doen. Ik had me alweer omgedraaid, toen ze een nummer inzetten waar mijn hart een sprongetje van maakte. 

Toen ze uitgespeeld waren, vroeg ik of ze de tekst ook kenden. Nee, die hadden ze nooit gehoord. Ik vertaalde de eerste paar regels en daar werden ze erg vrolijk van. Ik deed een redelijk ruime financiële bijdrage in de doos en liep met iets lichtere tred naar mijn sombere hotel.   

-------------

Over een week brengt mijn reis mij opnieuw naar Jekaterinburg. Dat ik daarnaar uit kijk, kan ik niet zeggen, maar ik zal de stad een nieuwe kans geven. Misschien lukt het me om de toren van het Dinamo-gebouw te beklimmen. Dat zou enorm helpen.  

Het blauw-witte Dinamo gebouw uit 1934, met fijne nieuwbouw erbij. ("Dan doen wij ook zo'n leuk torentje erop", zullen die nieuwbouwers gedacht hebben. Stelletje idioten.)

Raspoetin op de Oosterschelde, of: de Russische literatuur onder Gorbatsjov - van duizelingwekkende hoop naar desillusie.

-----------------

Een boekwinkel in Moskou, 1982.

Het was voor de Russische literaire wereld een bijna bizarre periode, de tweede helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Terwijl de ene na de andere barrière werd geslecht – doodgezwegen schrijvers werden (al dan niet postuum) weer gedrukt, verboden teksten en thema’s mochten plots weer, de oplagen van de literaire tijdschriften rezen de pan uit – functioneerden de Sovjet-structuren nog gewoon alsof er niks aan de hand was: de schrijversbond met zijn secretariaat en congressen, het Centraal Comité van de partij met z’n cultuurafdeling, de censuur … En de enige uitgeverijen die er waren, waren gewoon nog van de staat.

Ik las me in die tijd een slag in de rondte om alles bij te houden – wat uiteraard niet lukte. Ik spelde  in mijn oude arbeidershuisje in de Utrechtse Bolstraat de Literatoernaja Gazeta en Ogonjok, die keurig per post werden bezorgd. En op het Oost-Europa Instituut aan de Amsterdamse Nieuwe Hoogstraat kopieerde ik pagina na pagina uit Novi Mir, Droezjba Narodov, Zvezda en die andere literaire tijdschriften, die ook daar keurig werden bezorgd.

Ik moet in die jaren het een en ander hebben gelezen van Natalja Ivanova, die naast haar redacteurswerk voor onder meer Droezjba Narodov, stukken schreef voor Ogonjok. Van haar verscheen nu het boek Такова литературная жизнь (Zo is het literaire leven), waarin ze de ontwikkelingen van de Russische literatuur in de jaren 1985-1999 op een rijtje zet. Ze doet dat, al is het een terugblik, van binnenuit. Niet alleen was ze zelf werkzaam in de literaire wereld, ze was ook de schoondochter van Anatoli Rybakov, die met Kinderen van de Arbat een van de grote hits van de perestrojka schreef. Ivanova beschrijft de dagelijkse gang van zaken op de redactie van een literair tijdschrift. Op zich al interessant, maar het boeiendst is toch dat deel van haar boek waarin ze jaar voor jaar de literaire ontwikkelingen op een rijtje zet; tijdens de hoopgevende Gorbatsjov-jaren en de ontnuchterende jaren die volgden onder Boris Jeltsin. Bij elkaar levert dat een uitstekend handvat op voor wie geïnteresseerd is in de literatuurgeschiedenis van Rusland in het laatste kwart van de vorige eeuw.   

In 1982 studeerde ik af en ik mocht mij officieel slavist noemen. Wie had toen kunnen denken dat ik mijzelf een paar jaar later zou terugvinden met vooraanstaande Russische schrijvers (onder hen Valentin Raspoetin en Boris Mozjajev - literaire mastodonten) op een boot bij de Stormvloedkering in de Oosterschelde. “Het Westen opende zich voor de Russische schrijvers”, aldus Ivanova. “Schrijvers braken naar buiten richting slavisten, de slavisten zagen hun ‘helden’ in levende lijve.” Het uitstapje naar Zeeland was onderdeel van een conferentie, georganiseerd door professor Marius Broekmeyer en is een van mijn leukste ‘literaire’ herinneringen. Ja, de deuren in Rusland gingen open, naar het Westen en vooral naar het eigen Sovjet-verleden. Een literaire waterval was op gang gekomen, die – en er was ook niemand die dát toen had kunnen denken – binnen een paar jaar zozeer aan kracht verloor dat er nog maar weinig druppels opspatten. De Russische literatuur dreef weg naar de rand van de samenleving.  

Ik werkte me in die jaren door boeken heen van Ajtmatov (Het beulsblok), Doedintsev (Witte jassen), Rybakov, Pristavkin (Een gouden wolkje ging logeren) en nog zo wat schrijvers, waarvan de namen me niet meer te binnen willen schieten. Dat laatste ligt – gelooft u mij – niet aan mijn geheugen. Het waren bepaald niet altijd literaire kwaliteiten die boeken uit die tijd een plek op de voorgrond opleverden. De hongerige lezers wachtten op onthullingen, op de waarheid over het Sovjet-verleden, of wilde eigentijdse problemen aangekaart zien – en zij werden op hun wenken bediend. Ajtmatov schreef in Het beulsblok over drugskoeriers en drugslijnen binnen de USSR. Nou, dat was wat! Ik schreef erover in de Volkskrant en liet daarbij onvermeld dat het boek verder nogal taaie kost was. Wie in Rusland de kwaliteiten van een dergelijk boek in twijfel trok, kreeg daar de wind van voren. Ivanova: “Een zuiver esthetische benadering werd beschouwd als een conservatief streven om de vooruitgang tegen te houden.” Van de nieuwe boeken die ik indertijd las, staat alleen Pristavkins Een gouden wolkje ging logeren mij nog bij als een ook in literair opzicht geslaagde behandeling van een beladen thema (de deportatie door Stalin van de Tsjetsjenen in 1944). 

Novi mir, nummer 8 - 1988, met onder meer Aleksandr Solzjenitsyns Goelag Archipel

De levende schrijvers stonden in de schaduw van voorgangers die weer gedrukt mochten worden. Goemiljov, Mandelsjtam, Achmatova, Boelgakov, Pasternak – vooral zulke namen waren het die de oplagen van de literaire tijdschriften opstuwden tot duizelingwekkende hoogten. In de bibliotheken kon je maanden wachten voor je een begeerd nummer in handen kreeg. Deze “feestmaaltijd van het lezen” (Ivanova) duurde drie, vier jaar, daarna droogde de bron op en de oplages duikelden weer even hard omlaag. De ontnuchtering was groot en de vragen die gesteld werden (opgeroepen door de zo verlangde vrijheid van het woord) waren pijnlijk. Rond 1991 werd duidelijk dat de strijd met de censuur plaats had gemaakt voor een economisch gevecht: schrijvers en tijdschriften moesten simpelweg financieel zien te overleven. En wat was nog de rol van de literatuur, in een land waar een dichter altijd meer was geweest dan een dichter? Ivanova: “Zou literatuur nog slechts een artistieke schepping zijn of zou zij haar grootse, geestelijke (lesgevende, voorlichtende, profetische) traditie voortzetten?”      

Vooralsnog luidde het antwoord negatief. De literaire wereld was verdeeld geraakt in kampen. Liberale, Westersgezinde schrijvers stonden lijnrecht tegenover nationalisten en patriotten, wier kolonnes lang niet alleen bestonden uit leden van de oude Sovjet-elite. En terwijl men elkaar verketterde, verloor de lezer zijn belangstelling. Niet alleen raakte de bron van voorheen verboden schrijvers en teksten opgedroogd, de reikwijdte van de literatuur nam ook af: sociologie liet men aan de sociologen, politiek aan de politici en voor informatie over zichzelf (en voor vermaak) wendde de maatschappij zich tot de ‘gewone’ media. Er was, in de woorden van dichter Jevtoesjenko, "een censuur van onverschilligheid" gekomen. Voor de schrijvers – en ook een literair redacteur als Ivanova - die een bijna heilig geloof hadden gehad in de leidende kracht van de Russische literatuur, kwam deze marginalisering hard aan. “ (…) bij het huidige besef van verloren illusies, is het pijnlijk triest om terug te denken aan hoe we werden meegesleept door vergeefse hoop.”  

---------------

We zijn jaren verder. De literaire tijdschriften bestaan nog steeds en vervullen hun rol in de Russische literatuur – al is die rol in alle opzichten kleiner dan in de jaren tachtig. Publicatie in zo’n tijdschrift geldt nog steeds als kwaliteitsstempel. En nog steeds verschijnen er literaire werken (nu bij ‘gewone’ uitgeverijen) die bij literatuurliefhebbers voor opwinding zorgen – ik schrijf er af en toe over op dit blog. Wat zou het leuk zijn als er over een jaar of tien weer een boek verschijnt als dat van Ivanova, maar dan over de Russische literatuur in het eerste kwart van de 21ste eeuw; een terugblik ook op nog eens 25 jaar van mijn eigen lezersleven.

Enkele vermaarde literaire tijdschriften die wisten te overleven