Een jaar later vroeg ik mijn reisbureau – ik werkte in de zomer als reisleider - om weer een reis naar Odessa. En zo liep ik opnieuw door de Moldavanka, met de foto’s op zak, op zoek naar de binnenplaats van tante Tonja.
Ik dacht dat ik de weg nog wist, maar dat viel tegen. Uiteindelijk liet ik een foto aan twee mannen zien. “Ah, tante Tonja”, zeiden ze en wezen me naar een binnenplaats verderop. Ik herkende de smalle trap, liep naar boven en klopte aan. Tante Tonja reageerde zonder enige verbazing. “Kuda ty propal!, waar zat je nou!” Dit keer raakte ik haar adres niet meer kwijt.
Weer een reis naar Odessa, het kwam er voorlopig niet van. Ik maakte me er vanaf – zo voelde dat – door haar een pakketje met een warm vest en vitamines te sturen. Af en toe schreef ik, een heel enkele keer schreef zij. Dat ze blij was met elk bericht, maar verdrietig dat ik niet kwam. Dat alles maar duurder werd en dat ze niet goed wist hoe ze de winter door moest komen. Dat ze een bewijsje had gekregen, haar ‘reabilitatsija’, dat ze onschuldig in het kamp had gezeten.
In augustus 1991, net in de dagen van de staatsgreep, was ik toch weer in Odessa. Tante Tonja was verhuisd en had nu telefoon! Ze vertelde, toen ik haar belde, dat ze die nacht geen oog had dichtgedaan van de legertrucks die door de straat reden.
De volgende dag nam ik een taxi naar de Prospekt Dobrovolskogo. Dat was even wat anders dan de Moldavanka! Tante Tonja had een eigen flatje gekregen, met een keukentje en – voor het eerst in haar leven – een douche. Wrang genoeg had ze dat aan haar kampverleden te danken. Als slachtoffer van het Stalinbewind had ze voorrang gekregen.
Goed ging het verder niet met haar. Ze was mager geworden, had suikerziekte, tekenen ging steeds moeilijker. Gelukkig had ze goede buren die haar hielpen.
Haar laatste brief schreef ze op 25 januari 1994. Het handschrift was minder vast. “Ik kreeg je brief waar ik heel, heel blij mee was. Ik ben snel bij iedereen langs geweest en heb hem voorgelezen. Ik had de herfst op je gewacht, ik hoorde niks van je en dacht dat je je oma uit Odessa vergeten was.“ Ze vroeg om hulp, heel voorzichtig. Medicijnen tegen de suikerziekte. “En doe er tulpenbollen bij, die kan ik dan hier planten”. Tekenen kon ze niet meer, haar hand trilde te veel. “Doe je papa en mama de groeten. Moge God jullie gezondheid geven. Ik kus je mijn best kind. Je verre oma Tonja."
In haar laatste brief had ze zich onbewust van tante tot oma verheven.
De reis in augustus 1991 was mijn laatste naar Odessa. Ik zette een punt achter mijn werk als reisleider. Wanneer oma Tonja is overleden, weet ik niet.