goelag

De verloren en teruggevonden onschuld van kunstenaar Vasili Jolkin: een leven in Sovjetposters, kamptekeningen en landschappen

-----------------

1946 - In 1950 zullen we het vooroorlogse niveau overtreffen van de winning en verwerking van olie!  HOE MEER OLIE, DES TE STERKER ONS MOEDERLAND!

Door je werk als kunstenaar kom je in een werkkamp terecht, dankzij je werk als kunstenaar kom je daar min of meer ongeschonden uit – het is één van de paradoxen uit het leven van Vasili Jolkin (1897–1991). Ook in het werk zelf van Jolkin zijn de tegenstellingen groot. Je zou toch nooit vermoeden dat onder deze vier werken dezelfde naam staat?:

1932 -Leve het Rode Leger - de gewapende afdeling van de proletarische revolutie 

Afrekening in een kampbarak

1960 - Illustraties bij De Blauwe Express van Nikolaj Kostarev

1965 - Sitsen Zjigoeli-oevers


Vasili Nikolajevitsj Jolkin groeit in de jaren twintig uit tot een bekend kunstenaar. Hij kan redelijk zijn gang gaan in de jonge Sovjetunie, waar in film, architectuur en schilderkunst nog volop geëxperimenteerd wordt. In die opwindende jaren werkt hij onder meer als vormgever (samen met Gustav Klutsis) mee aan het tijdschrift Bouw van Moskou.

-------------

1932

1932

Ook wanneer de vrijheid voor kunstenaars kleiner wordt, vinden de collages van Jolkin nog hun weg naar politieke posters, een genre dat steeds belangrijker wordt. Er lijkt geen wolkje aan de lucht voor de gearriveerde kunstenaar, maar dan gaat het plots mis. In 1934 ontwerpt hij het omslag van een brochure met de toespraak van Stalin op het 17de partijcongres. Door een technisch foutje lopen de kleuren door en moet de complete oplage worden vernietigd. Jolkin wordt gearresteerd, beschuldigd van anti-Sovjetpropaganda en krijgt drie jaar kamp. Hij komt terecht in het omvangrijke Dmitlag, het kampencomplex dat is opgericht voor de bouw van het Moskou-Wolgakanaal. Even verricht hij daar zware fysieke arbeid, maar al snel kan hij aan de slag op de cultuurafdeling, waar hij zijn vertrouwde stiel mag oppakken. Hij werkt mee aan een technisch tijdschrift over de bouw en verzorgt de illustraties van een literair blad. Hij reist heel wat af langs het kanaal-in-aanbouw en maakt overal schetsen. . Een aantal daarvan belanden in het boek Van misdaad naar arbeid uit 1936 van Ida Averbach (geëxecuteerd in 1938). Tekeningen die de mindere kanten van het kampleven tonen, houdt hij wijselijk voor zichzelf.

Een nieuwe arrestatie na het uitzitten van een kampstraf is in die jaren geen uitzondering, maar Jolkin blijft verdere ellende bespaard. Hij kan opnieuw posters gaan ontwerpen, die wat rustiger ogen dan zijn eerdere werk.  De hang naar collages is nog wel duidelijk zichtbaar.   

1938

1939

Drieluik Onze successen (jaar?)

Drieluik Onze successen (jaar?)


Na de Tweede Wereldoorlog blijf Jolkin posters ontwerpen, en werkt hij ook als illustrator van kinderboeken. In een uitgebreid artikel vertellen Jolkins zoons dat hun vader tientallen jaren nodig heeft gehad om de angst kwijt te raken die hem sinds de arrestatiegolven onder Stalin had achtervolgd: “Pas in de tijd van Brezjnev begon de angst weg te zakken.” Dat is zichtbaar in het schilderij Ситцевые берега Жигулей (Sitsen Zjigoeli-oevers) uit 1965, dat een uitbundige, vrije vrolijkheid uitstraalt. Diezelfde vrolijkheid  vinden we terug in een veel ouder schilderij van Jolkin, uit het midden van de jaren twintig: Lenin in Zwitserland. Ik ken geen Sovjet-schilderij met Lenin dat eenzelfde simpele vrolijkheid laat zien. De onbekommerde levenslust verdwijnt daarna uit het werk van Jolkin. Pas veertig jaar vindt hij die weer terug.


--------------------

(In hetzelfde kamp als Vasili Jolkin werkte ook de componist Maks Kjoess. Over hem schreef ik eerder een stukje.)

De debuutroman van Goezel Jachina: hoe de Tataarse Zoelejcha zich onder Stalin van haar ketenen bevrijdt.

Goezel Jachina

Goezel Jachina

Het lijkt ongepast: op een boek dat de ellende onder Stalin als decor heeft, het moderne etiket emanciepatieroman plakken. Toch is dat wat je kan doen met Зулейха открывает глаза (Zoelejcha otkryvaet glaza/Zoelejcha opent haar ogen), de debuutroman van Goezel Jachina. De Tataarse Zoelejcha, breekbaar en volgzaam, door haar tirannieke, doofblinde schoonmoeder steevast uitgemaakt voor natte kip, weet haar verbanning in de jaren dertig naar Siberië te overleven. Ze trotseert de zware omstandigheden, maakt zich los van haar geloof en bijgeloof en brengt aan de oever van de Angara een zoon groot.

Zoelejcha trouwt op haar vijftiende met de dertig jaar oudere Moertaza. Ze krijgt vier dochters, die allen overlijden. Wanneer in de winter van 1930 een groep soldaten, op zoek naar verborgen graan, Zoelejcha en haar man staande houden, wordt Moertaza voor haar ogen doodgeschoten. Zelf wordt ze uit haar dorpje met vele andere ‘koelakken’ afgevoerd naar Kazan. Het gevangenentransport staat onder leiding van Ignatov, de moordenaar van haar man.

Na een lang verblijf in de overvolle gevangenis volgt een maandenlang transport – ook weer met Ignatov als commandant - per trein en boot naar de Angara. Op het laatste stuk mag Zoelejcha als enige aan dek verblijven. Ze is zwanger (nog van Moertaza) en Ignatov, die af en toe last heeft van zijn geweten, gunt haar een plekje in de frisse lucht.

En dan neemt het verhaal plots een iets te theatrale wending. Het transport lijdt schipbreuk en wie haalt Ignatov nog net uit het water? Natuurlijk, Zoelejcha, die hij aan haar haren bijna van de bodem vist. Dan weet je: die twee krijgen iets met elkaar.

De Angara

De Angara

En zo geschiedt. De gevangenen uit de regio Kazan, aangevuld met een groep intellectuelen uit Leningrad, worden gedumpt langs de Angara, waar ze met minieme middelen de winter moeten zien door te komen. Dat lukt, en meer dan dat: Zoelejcha brengt een zoon ter wereld. Er worden regelmatig nieuwe ‘volksvijanden’ aangevoerd en, met Ignatov aan het hoofd,  groeit de primitieve nederzetting, waar de omstandigheden zwaar zijn, maar lang niet zo zwaar als in een kamp, uit tot een redelijk functionerend dorpje, met een schooltje, een ziekenzaaltje en een club.

Zoelejcha werkt in de keuken (ze moet de apart wonende Ignatov elke dag zijn warme eten brengen) en blijkt uitstekend te kunnen jagen. Ze mag er met een geweer op uit en voorziet de keuken regelmatig van vers vlees. Uiteindelijk zwicht ze voor de charmes van de flink aan de drank geraakte Ignatov en brengt bij hem de nachten door. Ze zet hem vervolgens ook weer aan de kant. Ignatov, die haar man vermoordde, redt daarna nog wel haar zoon, die wil ontsnappen om in Leningrad naar de Kunstacademie te gaan. Ignatov voorziet hem van papieren en behoedt hem zo voor een onvermijdelijke arrestatie.

Jachina’s debuutroman is her en der lovend besproken en werd genomineerd voor meerdere prijzen. Deels begrijpelijk, hij bevat prachtige beschrijvingen, maar is af en toe wel érg theatraal. Soms lijkt het of Jachina bij het schrijven een toekomstig filmscenario in haar hoofd had. Zo gaat Zoelejcha bessen plukken in het bos. Ze heeft haar zoontje bij zich, dat zijn eerste woordjes maar niet wil zeggen en ook alleen maar kruipt. Plots ziet Zoelejcha Ignatov – dan nog gewoon de commandant - dreigend opdoemen. Voordat die zich aan haar kan vergrijpen, verschijnt er een beer ten tonele, die op Zoelejcha’s zoontje afgaat. Zoelejcha schiet de beer door het hoofd. Na het schot spreekt haar zoontje zomaar opeens zijn eerste woordjes, komt overeind en loopt op zijn moeder af … Had Jachina dit soort taferelen vermeden, dan had ik haar boek zonder voorbehoud aanbevolen.

Recensies in het Russisch hier en hier.  Recensie in het Engels: hier.

Tekens van leven op berkenbast. Niet uit de Middeleeuwen – uit de Goelag.

berkenbast kaartjes Goelag Sovjetunie

Het is zomer en dan duiken ze weer op: berichtjes over nieuwe vondsten van briefjes, ingekerfd op stukjes berkenbast, opgegraven in vooral Novgorod. De briefjes stammen uit de Middeleeuwen en zijn een goudmijn voor historici en taalkundigen. Ik groef ooit mee, in de zomer, en was erbij toen er weer zo’n breekbaar rolletje berkenbast met een tekstje uit de vochtige grond werd gehaald.

Een opgegraven briefje in Novgorod

Een opgegraven briefje in Novgorod

Ik moest natuurlijk onmiddellijk denken aan die Middeleeuwse briefjes, toen ik de afbeelding boven aan dit stukje tegenkwam. Het is de voorkant van een klein album voor gedichtjes, vervaardigd van berkenbast, niet in de Middeleeuwen, maar in de vroege jaren vijftig van de vorige eeuw. Het is gemaakt door Ona Bereznaité, toen ze in ballingschap zat in Inta in Zuid-West Siberië. Het wordt bewaard in het Museum van verzet en verbanning in Palanga in Litouwen.

Het album bevat maar één gedichtje, gedateerd 2 juli 1953. Dat doet vermoeden dat Ona daarna niet lang meer in Inta heeft gezeten. Het is in het Oekraïens en opgedragen aan Анна/Anna, de Oekraïense variant van Ona, neem ik aan. Anna/Ona krijgt de raad om zich niet over te geven aan droeve gedachten, die kosten alleen maar energie. Denk aan bloemen, dan valt geluk je ten deel, en heb geduld.

berkenbast Ona Bereznajte gedichtje Goelag berkenbast

Ona – ik weet verder niks over haar - was handig en creatief. Er zijn meer werkjes van haar bewaard gebleven: een gehaakt servetje, een napje voor zakdoekjes en een etuitje voor een kam. Op dat etuitje (zie de laatste foto van de korte reeks hieronder) is vermoedelijk een kleine kaart van Litouwen afgebeeld met de rivier de Neman.

Het zou me niet verbazen als Ona een klein centje bijverdiende met haar creaties. Of ze dienden als ruilmiddel. Dat was een reddingsboei voor creatieve gevangenen en bannelingen. (Eerder schreef ik al over zo iemand: tante Tonja uit Odessa.)

Het Virtuele Museum van de Goelag, waar ik Ona’s werkje aantrof, bevat nog meer boodschappen op berkenbast. Hieronder een ansichtkaart van Nikolaj Glazov, een arts die gevangenzat in een kamp in Komi. Op de achterkant schrijft hij aan zijn dochter: “Ritoesenka, wees lief en gehoorzaam je goede mama. Papa-Kolja. 3/V/37.” De tekening is gemaakt door een medegevangene met de initialen E. E. (zie in de rechterbovenhoek), die in 1937 of 1938 is geëxecuteerd.

ansichtkaart Goelag berkenbast eend

 

Een bloknootje dat toebehoorde aan politieke gevangene Roedolf Aller, met notities (in het Russisch en vermoedelijk Ests) van 23-1-1944 tot en met 30.1.1945:

politieke gevangene bloknoot berkenbast Goelag Estland Siberië

Papier was uiteraard schaars in de kampen. Pen of inkt was er wel, wat voor een duidelijk onderscheid zorgt met de berkenbastjes uit de Middeleeuwen, daar werden de boodschappen ingekerfd. Hieronder een kaartje van 18 mei 1943 van politieke gevangene Antanas Banjoelis uit een kamp in de provincie Krasnojarsk. Zo’n kaart werd niet het kamp uitgesmokkeld, die werd ‘officieel’ verstuurd, met een postzegel- of stempel en een stempel van de militaire censuur. Door die censuur – dat lijkt me om gek van te worden – zijn een paar regels zwartgemaakt. Antanas vraagt zijn familie om voedselpakketjes.

stempel censuur Goelag kampen Siberië
kaartje censuur Goelag berkenbast kampen Siberië

En tenslotte nog kaartje, ook uit Kranojarsk, van 6 december 1944, vermoedelijk verstuurd door Norbert Klaus uit Estland. Hij wijst de geadresseerden op instructies van de NKVD voor het versturen van pakketjes. Ook deze kaart heeft een stempel van de censuur. Op de postzegel is een piloot te zien.   

postzegel berkenbast Goelag Sovjetunie

Het theater van Tagil geeft een geheim prijs: een ingemetselde boodschap van drie gevangenen uit de Goelag.

Hoe wrang en bitter kan een boodschap aan het nageslacht zijn …

Dit metalen plaatje staat afgebeeld op de site van het dramatheater van de stad Nizjny Tagil in de provincie Sverdlovsk. Het werd in maart 2005 gevonden toen het gebouw een opknapbeurt kreeg. Het is een boodschap uit 1954 aan de toekomstige generaties.

Boodschappen aan het nageslacht werden in de USSR doorgaans met enig plechtig vertoon in muren gemetseld door brigades, arbeiders met onderscheidingen of frisse jongens en meisjes van de Komsomol. De toon van dergelijke boodschappen laat zich raden. Hier hebben we iets heel anders bij de hand. Op het metaal staat geschreven:

“Dit opschrift is in de muur gemetseld op 15 maart 1954, niet onder het gedaver van orkesten of het gedruis van de menigte. Maar het zal het nageslacht vertellen dat dit theater niet is gebouwd door de inspanningen van Komsomolbrigades, zoals de kronieken zullen beweren, maar dat het opgericht is op het bloed en de beenderen van gevangenen – slaven van de 20ste eeuw. Een groet aan de aankomende generatie! En moge jullie leven en uw tijdperk geen slavernij kennen en geen vernedering van mens door mens.

Een groet van de gevangenen I.L.Kozjin, R.G. Sjaripov, Joe.N.Nigmatulin.
15/III 1954.

Deze brief, schrijft het theater op zijn site, lag een halve eeuw in een nis op de tweede verdieping van het toeschouwersgedeelte. En verder staat op de site: “De inwoners van Tagil wisten dat voor de zwaarste werkzaamheden, waar geen bijzondere kwalificaties voor nodig waren, gratis arbeid werd gebruikt van gevangenen uit het Tagillag [lag = staat voor lager/kamp]. Oude inwoners vertellen dat vroeg in de ochtend wagens bij de bouwplaats arriveerden met het onvrije werkvolk, en dat met de schemering diezelfde wagens vertrokken voor de terugweg – naar de kampen van het dorp Kirpitsjny en andere buitenwijken van Tagil. Er waren durfals die brood en aardappelen over de omheining van de bouwplaats gooiden.”

Volgens de site zouden onder een van de pilaren ook nog flessen met brieven van  gevangenen liggen.

Waar het metalen plaatje van de drie gevangenen precies wordt bewaard, weet ik niet. Het staat afgebeeld op de site van het theater, ik neem aan dat het in goede handen is. 

Dagboek van een kampbewaker in de Goelag

Ivan Tsjistjakov was in 1935-1936, zeer tegen zijn zin, bewaker in de Goelag, aan de in aanbouw zijnde Bajkal-Amoer-spoorlijn. Hij hield een dagboek bij dat dit jaar werd uitgegeven dankzij de inspanningen van Memorial, de organisatie die probeert te voorkomen dat de duistere kanten van de Sovjet-geschiedenis oplossen in de mist van de tijd. (Иван Чистяков: Сибирской дальней стороной. Дневник охранника БАМа. 1935-1936.)

De omslag van het dagboek

De omslag van het dagboek

Een dagboek als dat van Tsjistjakov is uiterst zeldzaam. “Het is vermoedelijk de enige bron van deze aard die tot ons is gekomen”, schrijft Irina Sjtsjerbakova, onderzoekster van Memorial, in haar gedegen inleiding.  (Dit stukje is bijna geheel ontleend aan die inleiding.)  Over de auteur is zeer weinig bekend. Hij wordt als dienstplichtige opgeroepen voor de binnenlandse strijdkrachten en wordt als bewaker naar Siberië gestuurd, waar hij vanaf de eerste dag droomt van een gewoon leven in Moskou. Daar komt weinig van terecht. In 1937 wordt hij zelf gearresteerd, in 1941 sneuvelt hij aan het front in de provincie Toela.

Midden 1935, wanneer Tsjistjakov aan zijn diensttijd begint, zijn zo’n 170.000 gevangen betrokken bij de bouw van de Bajkal-Amoer-spoorlijn, kortweg de BAM. Zij werken niet alleen aan de spoorlijn zelf, er moet een complete infrastructuur worden gebouwd met depots, stations en werkplaatsen. Daarbij wordt voedsel als drukmiddel ingezet: brigades die de productienorm niet halen, krijgen minder te eten. Wie het effect van een dergelijk systeem op de menselijke psyche beschreven wil zien, moet de kampverhalen van Varlam Sjalamov lezen.

Ivan Tsjistjakov

Ivan Tsjistjakov

Over de bewakers, mannen dus als Tsjistjakov, wordt in kampmemoires  nauwelijks geschreven. Je bent als gevangene, schrijft Aleksandr Solzjenitsyn in zijn Goelach Archipel, niet in hen geïnteresseerd. Later pas vraag je je af: wie waren dat? En hoe hebben zij het uitgehouden, als “permanente deelnemer aan het kwaad”? Velen híelden het niet uit en zochten een uitweg, zoals ook Tsjistjakov. In zijn dagboek, een aaneenschakeling van jammerklachten (over chaos, incompetente, drankzuchtige commandanten, slechte woonomstandigheden, gebrekkig voedsel, kou en voortdurende ontsnappingen), uit hij de vrees dat zijn diensttijd zal worden verlengd en dat hij nooit meer wegkomt. Herhaaldelijk speelt hij met de gedachte om een misdrijf te plegen. Dat levert een veroordeling op met tenminste een duidelijke eindstreep.   

Tsjistjakov bemerkt tot zijn ontzetting dat de BAM hem ‘absorbeert’. Hij verslapt en verliest zijn mededogen met de gevangen. De vechtpartijen, de moorden, de vluchtpogingen (waar hij op aan wordt gesproken) voeden zijn wanhoop. Het is 1935, de kamppopulatie bestaat nog vooral uit misdadigers, de toestroom van politieke gevangenen, waar nog enig beschaafd contact mee mogelijk is, moet nog grotendeels op gang komen. Voor Tsjistjakov is het dagboek de enige mogelijkheid om af en toe, op papier, te ontsnappen aan de grauwe werkelijkheid.

Het dagboek houdt abrupt op. Over het lot van de schrijver is verder zeer weinig bekend. Hij krijgt inderdaad een veroordeling aan de broek wegen ‘nalatigheid’, wordt gedegradeerd en moet aan de BAM blijven. Een lange straf kan het niet geweest zijn, want in 1941 belandt hij aan het front. Hoe het dagboek aan confiscatie is ontsnapt, is evenmin duidelijk.

Enig literair genoegen valt er aan de notities van Tsjistjakov niet te beleven. Het was, eerlijk gezegd, nogal een klus om de 287 niet al te dik bedrukte pagina’s door te komen. Maar de  waarde als historisch document maakt de uitgave ervan meer dan gerechtvaardigd. (Russische recensies hier en hier.)

En nu ga ik een boek lezen over Lev Jasjin.