persoonlijk

Autodieven en een moordaanslag: mijn zeer korte loopbaan als tolk in strafzaken - 1

——————

justitie.jpeg

Toen ik opstond, met naast me het Russische slachtoffer, zag ik dat ik op de stoel, onder mijn zitvlak, een natte plek had achtergelaten. Dat was het moment waarop ik besloot om per direct een punt te zetten achter mijn loopbaan als tolk in strafzaken.

Toen ik me voor de vereiste avondopleiding inschreef, wist ik eigenlijk al: dat tolken, jongen, da’s niks voor jou. Ja, je spreekt vloeiend Russisch, Nederlands gaat je ook goed af, maar tolken? Nee. Toch begon ik aan de uitgebreide cursus, met twee keer per week lessen in Utrecht. Extra inkomsten waren welkom en als ik nog wat onderwijs wilde volgen, met blijvend effect, moest ik daar, gezien mijn leeftijd (ik was begin vijftig), maar niet te lang meer mee wachten.

Het werd een worsteling.   

Van de Nederlandse cursisten (er zaten ook Russen in het klasje) was míjn Russisch met afstand het best. De anderen (ze moeten het me maar vergeven) namen het niet zo nauw met de naamvallen en de klemtonen. Maar, zo bleek meteen, zíj konden tolken. Ik niet. Mijn kortetermijngeheugen stond na één te vertalen zin al vol en stroomde daarna genadeloos over. En terwijl de verdachte, de rechter of de officier van justitie in een nagebootste rechtszaak zijn verhaal vervolgde, raakte ik de weg kwijt, om achter te blijven met een rood hoofd en een natte rug. Wanneer ik dan aan de beurt was om de reeks zinnen om te zetten in het Russisch of Nederlands, was de stilte die volgde pijnlijk.   

Ik had voorheen weleens getolkt, maar daar stond het lot van een verdachte nooit bij op het spel. Zo was er die keer dat ik met een cameraploeg van Studio Sport naar Noordwijk was getrokken, waar Guus Hiddink met de Russische voetbalselectie was neergestreken. Ik was een supporter van FC Zenit en op mijn aanraden werden Andrej Arsjavin en Anatoli Timosjtsjoek, beiden uitkomend voor de Trots van Sint-Petersburg, uitgekozen voor een interview. En ik moest tolken. Nou, dat ging best aardig, vond ik, tot ik in Hilversum bij de montage mijn Nederlandse zinnen hoorde volgen op de Russische zinnen van de twee voetballers. Ik had zaken weggelaten en – een bekend fenomeen bij tolken die de weg kwijt zijn –  dingen toegevoegd die beide heren nooit hadden gezegd. Het werd in de montage eenvoudig weggemoffeld, iets wat in een rechtszaal niet tot de mogelijkheden behoort. En bij het mondeling examen van de opleiding Tolken in strafzaken evenmin.

unnamed.jpg
Статья 200.6 УК РФ с комментариями.jpg

Een van mijn docenten, de zeer gewaardeerde Gela Zhdanova, maakte zich telkens erg boos, wanneer ik weer eens aarzelde over mijn toekomst als tolk. “Alleen goede tolken twijfelen of ze goed genoeg zijn!”, beet ze me dan licht vertwijfeld toe. Haar steun mocht vooralsnog niet baten. Slaagde ik nog met vlag en wimpel voor de theorie (met allemaal vragen over het strafrecht) en vormde ook het terminologie-tentamen geen obstakel (ik kende het woordenboek strafrecht zo’n beetje uit mijn hoofd), bij het mondeling, afgenomen in een somber zaaltje boven in een hotel nabij Utrecht CS, ging het mis. Er werd weer een rechtszaak nagespeeld – met Gela als Russische verdachte – en ik struikelde over het woord ‘vizier’.

Waar Gela precies tijdens de ‘rechtszaak’ van werd verdacht, weet ik niet meer. Iets met een achtervolging op een motor en bedreiging met geweld. De vrouwelijke rechter (een echte, die speciaal voor het tentamen was uitgenodigd) ging helemaal op in haar rol. De zinnen waarmee ze Gela’s motorrit beschreef, kon ik aanvankelijk nog vasthouden, want ik had wel wat vooruitgang geboekt. (Tijdens de opleiding was er een speciale les geweest met tips om het geheugen te ondersteunen.) Maar bij het derde kruispunt dat werd overgestoken en het vierde stoplicht dat was gepasseerd, groeide bij mij de paniek: die rechter moest nu echt haar mond eens houden en mij de opgehoopte boel laten vertalen!

Toen viel het woord ‘vizier’… Van de helm die Gela tijdens haar zogenaamde motorrit had gedragen.

Vizier, vizier … ik wíst wat dat was in het Russisch, maar kon er niet op komen! Vizier, vizier … Ik bleef achter het woord haken, raakte nu echt in paniek, en toen de rechter eindelijk haar vervelende mond hield, waren alle opgehoopte zinnen spoorloos verdwenen. Ik probeerde er met mijn Russische vertaling nog het beste van te maken, onder de bedroefde blik van verdachte Gela, die, net als ik, begreep dat ik het mondelinge tentamen niet zou gaan halen. Een paar weken later volgde een herkansing. Die beproeving, met opnieuw verdachte Gela aan mijn zijde, doorstond ik zowaar, wankelend en bepaald niet overtuigend.

Niet lang daarna volgde het echte werk, met autodieven en een moordaanslag.       

————————

Vervolg: deel 2

Poesjkin en Tsjechov maakten plaats voor blote borsten en een kookeiland

——————————-

Links, dat keukentje in zwart-wit, en rechts, die keuken in vol ornaat, met een kookeiland en weet ik wat allemaal… Het is dezelfde locatie, hetzelfde pand: Zuilenstraat 9 in Utrecht. Er zitten alleen wel wat jaartjes tussen.

Die zwart-witfoto – het zal zo’n beetje 1978 zijn geweest. Op de tafel staan onze koffiebekertjes. Want het was ónze keuken, van óns instituut: het Instituut voor Slavische Taal- en Letterkunde van de Rijksuniversiteit Utrecht. We stommelden er de trap op, naar de twee collegezaaltjes boven, of naar de kamer van professor Meijer, de kamer van professor Van de Baar. In het grootste zaaltje zongen we, om wat lucht te blazen in de grammatica-colleges, Russische volksliedjes, met William Veder als voorzanger. Dat was hier:


Het instituut voor Slavische Taal- en Letterkunde werd ons afgepakt. Het begon ermee dat we het pand uit moesten, om te verhuizen naar de Uithof, een vergaarbak van moderne gebouwen, ver, ver buiten de stad. Al die kleine instituutjes van de universiteit, verspreid over de binnenstad, het was niet efficiënt, het was te duur. En zo trokken we weg uit het oude centrum, uit de geliefde Zuilenstraat, met de Nieuwegracht om de hoek. Dag tuin, vaarwel keukentje. 

Maar het werd nog erger, heel veel erger. We zaten nog maar goed en wel daar in De Uithof of het bericht kwam: we worden opgeheven. Vier volwaardige opleidingen Slavische Talen telde ons land, en ja (ik geef het na al die jaren met moeite toe), dat was eigenlijk wel wat veel van het goede. Ik weet niet meer hoe het verzet  tegen de opheffing werd gevoerd en of dat ooit enige kans van slagen heeft gehad. Wel herinner ik me een bittere opmerking van professor Ton van de Baar, een sneer naar ‘Leiden’. Die hadden in zijn optiek wel een heel grote streep voor, en alleen maar vanwege de aanwezigheid aldaar van de bekendste en meest welbespraakte slavist hier te lande: Karel van het Reve. 

De precieze datum van de sluiting weet ik niet meer; het was in elk geval niet lang na mijn afstuderen in 1982. (Ik had zeven jaar over mijn studie gedaan en was daarmee de snelste van mijn lichting; ook hier gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat het aanhalen van de efficiëntie-teugels op dit terrein misschien geen kwaad kon.)

Kijk, daar staan we, aan het einde van het eerste jaar, in de tuin, met professor Jan Meijer. Er was in die tuin toen een vijvertje, maar dat is kennelijk gedempt. Ooit viel er een Russische gastdocente in waar niemand echt dol op was, maar het was echt haar eigen schuld; ze deed een stapje te ver naar achteren. (Deze anekdote moest worden gecheckt bij enkele oud-studiegenotes; hij bleek te kloppen.)

———————

De complete geschiedenis van het pand sinds ons vertrek is mij niet bekend. Wel weet ik, dankzij makelaarssite Funda (daar komen ook alle kleurenfoto’s vandaan), dat het in juli 2019 op de markt kwam tegen een vraagprijs van 2.200.000 euro, kosten koper. Zeven maanden later werd het verkocht.

Op de foto links hieronder, in de hal, ziet u nog een stukje van de trap, die bij Funda in onnavolgbare makelaarstaal is gepromoveerd tot een “een brede eiken bordestrap die vanuit de hal vertrekt en u op de eerste verdieping brengt”. (Wij, ik schreef het al, stommelden er gewoon naar boven.)


En boven in het pand, daar raak ik bij de Funda-foto’s de weg een beetje kwijt. Er is kennelijk veel weggebikt en doorgebroken. Het heeft fraaie ruimtes opgeleverd, maar wat nu de kamer van professor Meijer was of waar de inmiddels veelgeprezen vertaler Arthur Langeveld aan dat bureautje zat – ik durf het niet te zeggen. De decoraties links aan de muur herken ik ook niet.

Rechts meen ik de kamer te herkennen, op de begane grond, waar ooit onze secretaresse Jannie haar domein had.

———————-

Ook op de Funda-foto’s zie ik een kapitale zolder, waarvan ik het bestaan nooit heb vermoed of die uit mijn geheugen is verdwenen. De bibliotheek, ja, die staat me natuurlijk nog bij. Er lagen van die literaire tijdschriften als Novy Mir en Zvezda, waar je als jonge student, met een minieme kennis van het Russisch, nog helemaal niet aan toe was. Het was ook de plek waar professor Van de Baar ooit een glansrol vervulde als veilingmeester. Tweedehands boeken gingen onder de hamer, de opbrengst was voor onze minuscule instituutsvereniging.                 

Bibliothecaris Grandner (ik hoop dat ik zijn naam goed heb geschreven) ….

… en zijn opvolger Sijmen Tol.

… en zijn opvolger Sijmen Tol.

———————

Zomaar nog wat losse herinneringen. In het grootste zaaltje boven worstelde ik mij weer eens gedachtenloos door een college Oudkerkslavisch van Van de Baar. Kennelijk bewoog ik onbewust mijn hoofd en Van de Baar was er als een havik bij: “Meneer Hartman, u knikt instemmend ‘ja’?” En in het kleine zaaltje ernaast vloog ik aan het eind van het eerste of tweede jaar met vlag en wimpel door een tentamen conversatie. Toen voelde ik voor het eerst: het komt wel goed, met dat Russisch van je.

(Met dank aan Katja van Nus, die me via Twitter wees op de foto’s bij Funda.)

—————-

De Michail Krug-topvijf volgens Russische voetballers

———————-

——————

Michail Krug met ondergetekende.

Zou hij de dvd die ik hem gaf ooit hebben bekeken? De dvd over Ajax in het seizoen 1994-1995, waarin de Amsterdammers onder Louis van Gaal de Champions League wonnen? Ik kwam ermee aanzetten toen ik hem, volkszanger Michail Krug, opzocht in een morsig flatje in Tver. Landelijk doorgebroken was hij nog niet, maar ik kende zijn liedjes, zijn melodieën, en ik was er weg van. Die melodieën – ik zou er Nederlandse teksten bij gaan schrijven en samen zouden we de wereld (nou ja, Nederland) gaan veroveren. Dat was het plan.

Ik wist dat hij voetballiefhebber was, vandaar die Ajax-dvd. Met als aardig detail dat daarop ook het korte optreden te zien was van André Rieu in de rust van de wedstrijd Ajax-Bayern München in het Olympisch Stadion, waarbij de violist zijn fameuze variant van Sjostakovitsj’ Tweede Wals ten gehore bracht. Dat moest Krug, ook muzikant tenslotte, toch aanspreken. (Ach, en ja, ik was bij die wedstrijd, in het inmiddels allang gefatsoeneerde Olympisch Stadion, toen nog een holle pisbak, samen met mijn beide broers. Prachtig allemaal.)

Krug brak door, werd in eigen land razend populair, in Nederland kreeg ik voor hem geen poot aan de grond en het contact met hem verwaterde. Op 1 juli 2002 werd hij in zijn nieuwe huis in Tver doodgeschoten door een inbreker. (Over mijn avonturen met Krug schreef ik naar aanleiding van de moord een kort stukje in NRC-Handelsblad.)

Krug begaf zich graag onder voetballers. Hij was supporter van Spartak Moskou en daar gingen de deuren voor hem open. Hij raakte bevriend met spelers en trad op voor de nationale ploeg. Inmiddels zijn we een aardig aantal jaren verder en de site sports.ru vroeg aan voetballers van nu of Krug nog steeds geliefd is. Dat is hij, al werd het vooral aan wat oudere spelers gevraagd (met als uitzondering onder anderen ex-Vitesse-speler Vjtatsjeslav Karavajev, die van 1995 is). Dinamo Moskou-speler Kirill Pantsjenko legt uit: “Bij Krug zit in principe achter alles een diepere gedachte. ‘Teder streel je met je warme hand mijn laatste brief aan jou, vergeef me, vergeef me, mamaatje, mama, mam’ – dat is een heel ontroerende tekst.” (Zelf onderstreep ik nog maar even dat het voor mij bij Krug vooral om de melodieën ging.)

Hier de top-5 van Krug-liedjes volgens de Russische voetballers bij sports.ru, vanaf nummer 5. Zeven nummers in totaal, want vijf nummers (de onderste vijf hieronder) eindigden ex-aequo op de eerste plaats:

———————

Míjn favoriet, het eerste nummer wat ik ooit van Michail Krug hoorde, zit er niet bij:

Aardappelen rooien in het noorden van Rusland

—————————

———————-

Ik ben in Osjevensk en tegelijkertijd ook ergens anders. 

Dat zal ik even uitleggen. Osjevensk is een landelijke plaats (selskoe poselenije) in de noordelijke provincie Archangelsk. Zo’n plaats is een administratieve eenheid waaronder meerdere dorpjes vallen. In het geval van Osjevensk zijn dat er dertien. Een paar daarvan liggen tegen elkaar aan, al wandelend merk je niet dat je van het ene in het andere dorp bent beland. Andere dorpen liggen een eindje uit de buurt, om daar te komen kan je beter de fiets pakken of de auto.

Logeren doe ik in een gasthuis, een enigszins scheefgezakt houten verblijf met twee ruime kamers. Dat gasthuis staat in Sjirjaicha, een van die dertien dorpen van Osjevensk. Tegen Sjirjaicha aan ligt Pogost, nog zo’n dorpje, maar met een zekere bekendheid. Het staat op de lijst van Mooiste Dorpen van Rusland. (Wie om deze reden besluit tot een bezoek aan Pogost moet ik wel waarschuwen: de kans dat u na een minuut of tien denkt: is dit het nou?, is vrij groot.)      

Maar goed, ik verblijf dus, administratief gezien, in Osjevensk en tegelijkertijd (zeg maar: concreet gezien) in Sjirjaicha. 

Hebt u wel eens aardappelen gerooid? Ik was uitgenodigd in Pogost, om - voor het eerst in mijn leven - mijn krachten in dezen te beproeven op een klein veldje vol met opgeschoten groen. Al snel leerde ik de gelige stengels te herkennen van de aardappelplant en met een schop groef ik die uit, met een stevige kluit. Daar werden door mijn tijdelijke collega’s de aardappelen uit gevist, terwijl ik mij alweer wijdde aan de volgende plant. Na een minuut of twintig voelde ik iets in mijn elleboog.

We gingen nog een half uurtje door, toen was het pauze, en toen ik daarna nog een kwartiertje met schop en kluit in de weer was geweest, dacht ik: nu moet ik maar stoppen. Vanwege die elleboog. Mijn collega’s toonden alle begrip en bedankten me voor mijn bijdrage. 


Ik pakte mijn fiets, reed terug naar Sjirjaicha en besloot eens te gaan kijken in een dorpje verderop, Gar geheten. Ook daar moest het mooi zijn. Het was een kilometer of vijf fietsen. Halverwege werd ik voorbijgereden door een donkergroen busje, maar verder zag ik helemaal niemand. Vreemd is dat niet, want Gar behoort niet tot de dorpen van Osjevensk die er nog redelijk goed bij liggen. Slechts drie huizen worden er nog permanent bewoond, een paar andere nog in de zomer, de rest is verlaten, staat scheef en raakt gaandeweg overwoekerd. Schilderachtig, dat wel, zeker tegen de achtergrond van bomen in herfstkleuren, maar vrolijk word je er niet van.

Op een bonkige, bouwvallige brug over het riviertje de Tsjoerega (dat ook langs Sjirjaicha en Pogost stroomt) stonden een paar mannen te vissen. Ze werkten in de houtkap, vertelden ze, en (het was zaterdag) ze waren naar Gar gekomen (in dat donkergroene busje) om zich in een van de banja’s gelegen aan het riviertje eens goed te wassen. In het bos, bij hun werk, woonden ze in een keet. “Waar gaat dat gekapte hout naartoe?”, vroeg ik. “Naar China”, was het antwoord.

Ik fietste verder, naar het einde van het dorp. Tussen een paar verlaten huizen stond een goed onderhouden woning met duidelijke tekenen van leven: een kinderwagen, een auto, en, aan de overkant van het smalle weggetje, een banja die gestookt werd. Een vrouw daalde af naar het riviertje met een flinke teil aardappelen, waar ze de modder van afspoelde. Die had ze vast niet net gerooid, want ze was meer gekleed op de banja. Ik moest haar maar niet fotograferen, zei ze lachend. Ze woonde in Severodvinsk en ze waren hier voor het weekend. De goed onderhouden woning was haar geboortehuis. Na een kort praatje vroeg ze me of ik wat kompot wilde. Dat wilde ik wel en even later kwam ze aanzetten met een glas en een aardappelpasteitje. 

Weer fietste ik verder, nog twee huizen telde het dorp. In het laatste zag ik drie poesjes achter een venster zitten. Ik fotografeerde ze uitgebreid, terwijl zij zich leken af te vragen waar ik dan wel vandaan kwam. Op de weg terug naar Sjirjaicha werd ik weer voorbijgereden door die mannen van de houtkap. Thuis haalde ik een fles bier uit de ijskast. Het koste enige moeite om hem naar mijn mond te brengen. Die elleboog van me… Ik herkende de symptomen: een tennisarm. Voor de gelegenheid heb ik die omgedoopt in Noord-Russische-aardappelarm.   

Een paar dagen eerder, de brug over de Tsjerjoega bij Pogost,

Stilte op dit webblog. Met filmpjes.

———————

Station van Njandoma (foto: Egbert Hartman).

Station van Njandoma (foto: Egbert Hartman).

————————

Het zou kunnen zijn dat het hier op dit weblog de komende tijd wat stiller is dan normaal – in die mate zelfs dat er een aantal weken helemaal geen nieuwe stukjes verschijnen. Dit in verband met een reis naar het Russische platteland. Al kan het ook zo maar zijn dat juist die reis al snel een paar extra verhalen oplevert.

Hoe dan ook, mocht u zich tijdens mijn afwezigheid vervelen, dan heb ik hier voor u een aardige reportage over het Rusland waaraan de hogesnelheidstreinen met vaste regelmaat voorbij razen:

En mocht dat niet afdoende zijn, dan kunt u zich met onderstaande filmpjes die ik ooit maakte in de metro van Sint-Petersburg eindeloos vermaken:

En als toegift vier meisje die de deur van de coupé achter zich hebben dichtgetrokken en een liedje zingen:

——————-

Fawlty Towers op de Wolga - 2

————————-

————————

In mijn vorige stukje, deel 1 van mijn avonturen op de Wolga, heb ik ietsje overdreven. Ik schreef dat de reiziger aan boord opgeschrikt kon worden door vier soorten van alarmsignalen – het zijn er maar drie. Het toespraakje dat we kregen met de veiligheidsinstructies van de directeur van de cruise was kennelijk zo beeldend, dat mijn fantasie met me aan de haal ging. De directeur beschreef de drie alarmsignalen in detail. Ik herhaal ze hier even. (Niet het boeiendste onderdeel van een reisverslag, maar stel, u reist binnenkort zelf over de Wolga, dan kunt u dit soort dingen maar beter weten.)

1 – Algemeen alarm: een aanhoudend, luid belsignaal van 25-30 seconden, 3-4 keer herhaald, wanneer het schip in gevaar is.

2 – Bootalarm: tenminste 7 korte belsignalen gevolgd door een aanhoudend belsignaal van 5-6 seconden. Het signaal wordt 3-4 keer herhaald.

3 – Man-overboord-alarm: 3 aanhoudende luide belsignalen van 5-6 seconden, 3-4 keer herhaald.

Het laatste signaal is overigens uitsluitend bestemd voor de bemanning, u hoeft dus niet in actie te komen. (En denkt u niet dat ik dit alles keurig had onthouden na het praatje van de directeur; ik vond alles naderhand terug op een aanplakbiljetje op de deur van mijn kajuit.)

De directeur hield haar praatje, terwijl de boot aanlegde bij de enige halte tussen Astrachan en Wolgograd: het dorpje Nikolskoje. Door de patrijspoort zag ik een glimp van een oude aanlegsteiger, een débarcadère, zoals je die in alle oude Sovjet-films ziet waarin de Wolga een rol speelt. Na nog een minuut of tien met allerlei uitleg en instructies, mocht ik eindelijk naar buiten.


Nikolskoje was niet veel meer dan een kleine markt, waar je volgens de directeur – het behoorde tot haar veiligheidsinstructies – maar beter niks kon kopen. Ik liep wat rond op de oever en keek vooral naar die prachtige steiger, die helaas flink in verval was. De diverse ruimtes (ooit, vermoed ik, een wachtkamer, kassa’s, een kantine, kantoortjes en zo), waren leeg en verlaten. Dit tot genoegen van rondschietende zwaluwen, die op de omgangen een nestje hadden gebouwd.


Na vier uur ging het weer verder, richting Wolgograd, dat we de volgende morgen zouden bereiken. Het viel me op dat de boot geen rechte lijn aanhield. Af en toe dacht ik zelfs: we varen nu op de oever af, zo meteen gaat het mis! Maar er klonk geen enkel alarmsignaal, de boot volgde nauwgezet de slingerende vaargeul, die gemarkeerd werd door witte boeien (aan de rechterzijde van het schip) en rode (aan de linkerzijde). Wat ik verder aardig vond om te zien, waren de passagiers die rustig rondjes liepen over het dek, alsof ze een wandelingetje maakten door het park.

20190614-1248.jpg

Zo gleed niet alleen het schip rustig voort, maar ook –  excuus voor deze goedkope beeldspraak – de uren. Het werd vanzelf avond, met verschillende soorten amusement.

Ik koos voor het programma-onderdeel “Waar is het circus gebleven?”, dat om 20.30 uur begon in de conferentiezaal op het sloependek. De presentatie was in handen van dezelfde dame die bij het vertrek uit Astrachan aan dek een vrolijk lied had gezongen (zie deel 1). Ook nu was ze in een prima stemming:


Ze begon het programma met de mededeling dat het circus-onderdeel was komen te vervallen. We gingen raadseltjes doen en opdrachtjes uitvoeren. Bij dat tweede onderdeel werden vier vrijwilligers gevraagd – twee mannen en twee vrouwen – en ik zag de bui al hangen. En jawel, ik werd uit het niet al te talrijke publiek geplukt. Je moest doen alsof je aan het strijken was, doen of je een ‘chinees hondje’ was (zo’n kleintje met een wiebelnek op de hoedenplank van een auto), doen of je een hoepel probeerde hoog te houden en alsof je aan het langlaufen was – en dat alles tegelijk, samen in polonaise met de andere drie vrijwilligers. Ik deed erg mijn best en werd beloond met een prijs: een balpen van het reisbureau.

In het volgende onderdeel (iets met liedjes) had ik geen zin meer en ik glipte het sloependek af. Het was een mooie avond, met de zon die onderging achter de oever en de maan die al weerspiegelde in de Wolga. De volgende morgen werd ik vroeg wakker en zag een bewegende schaduw op het gordijn van mijn kajuit. Er was iemand bezig met ochtendgymnastiek.

Voor wie Russisch leest: reacties van deelnemers aan meerdere cruises op hetzelfde schip – zeer lovend – vindt u hier.

Pech onderweg, Sven Kramer en mooi Maslenitsa in Archangelo.

——————


We waren gezellig op weg naar de viering van Maslenitsa in het dorp Archangelo, toen onze auto plots onverbiddelijk richting de sneeuwhopen in de berm gleed. En meteen was duidelijk: we zitten vast en komen hier niet een-twee-drie weer weg. Ik appte een foto van ons ongemak naar mijn collega’s op de sportredactie van NOS Teletekst, ver weg in Hilversum: “Team Hartman valt uit in Rally van Osjevensk.” Twee minuten later volgde het antwoord: “Heb zeker een wijf aan gezeten!!!” Deze gouden zin uit een sketch van Waardenberg en De Jong klopte in zoverre dat er inderdaad een vrouw achter het stuur zat.

Ik appte de foto ook naar andere bekenden en een van hen suggereerde om de Russische variant van de Wegenwacht te bellen. “Of ben ik nu naïef?”, voegde ze daaraan toe. Ik antwoordde dat ze naïef was. Toch was het een soort van wegenwacht die ons uit de problemen hielp. Een auto met kennissen van onze chauffeur kwam toevallig net aangereden, ook op weg naar Archangelo, en met een sleepkabel waren we er toch nog redelijk snel uit.

Maslenitsa in Archangelo, wat is dat gemoedelijk en wat is dat leuk! Kijk maar naar de foto’s. Ik was verkocht, hield van iedereen in het dorp, en er was geen druppel alcohol aan te pas gekomen.


Op de terugweg reed onze chauffeur duidelijk langzamer dan op de heenweg en ook nauwgezet in het midden. “Ik zet jullie hier alvast maar af”, zei ze bij het eerste kruispunt in Osjevensk, “dan hoef ik daar verderop niet te keren.” Ik nam afscheid van Olesja, mijn trouwe contact in Osjevensk, en wandelde verder naar mijn onderkomen. 

Daar kwam een mevrouw haar tuinhekje uit. Ze stapte mijn richting op.

“U komt niet van hier.”
“Nee, ik kom van ver.”
“Uit Amerika?”
“Nee, een beetje dichterbij”
“Engeland?”
“Nog ietsje dichterbij”
“Frankrijk?”
“Ietsje naar het noorden”
“Ik geeft het op”
“Uit Holland.”
“Uit Holland?!”

De Holland-supportster wilde niet op de foto, maar daar trok ik me maar eens niks van aan.

Ze straalde op slag van oor tot oor. “Uit Holland! De schaatsers! En jullie spelen in oranje! Mijn man en ik zijn supporter, hoor!” Ik vermoed dat er vanwege de feestdag al een druppeltje van het een of ander genuttigd was, maar haar enthousiasme trof me aangenaam, daar op de verijsde Oelitsa Tsentralnaja van Osjevensk, waar de avond langzaamaan begon te vallen. Waarom Europa toch zo boos was op Rusland, wilde ze weten. En ze toonde zich enthousiast over Poetin. We kwamen langs een besneeuwd speelveldje met twee ijshockey-goals, waar een paar jongens aan het voetballen waren. Dat kwam mooi uit en ik zei de supportster van Holland dat ik daar even naartoe moest om foto’s te nemen. Ze maakte geen bezwaar. 

Aangekomen bij de voetballers, informeerde ik bij de jongen in het doel wat de score was. Ze stonden 14-6 achter. Toen ik hem een minuutje had bezig gezien, verbaasde me dat niks. Motorisch was hij niet helemaal in orde. Taalkundig wel; hij vloekte als een dragonder.

Een paar dagen eerder had ik op deze plek een foto genomen van twee kleine spelertjes, speciaal voor mij gemaakt in Kargopol, de dichtstbijzijnde stad, op een uurtje rijden. Ik liet hem zien aan de voetballende jongens en vroeg of ze wisten welke clubs dit waren. “Zenit en Ajax”, was het prompte antwoord van een van hen. “Goed zo!”, zei ik, en ik voegde eraantoe dat ik uit Nederland kwam. Even eerder had deze mededeling immers geleid tot een vlot gesprek en ik verwachtte nu een soort vervolg. “Ajax, monsterclub! Tegen Real Madrid!” Verder ging de conversatie deze keer niet, ze voetbalden meteen door, maar ik vond dit al heel wat.

Ik liep door (het stond inmiddels 16-8) en daar kwam de supportster van alles in oranje mij weer tegemoet. Ze was even naar de winkel geweest en liep nu naar huis. Ze kwam de straat overgestoken, mijn kant op, en zei dat ik op bezoek moest komen. “Dat wordt september, want morgen ga ik al naar huis.” “Maakt niet uit”, zei ze onverstoorbaar blij. “We blijven supporter van Nederland!” 

Mooie kans dat ik in september inderdaad bij haar langs ga, met een foto van Sven Kramer en het Nederlands elftal.