———————-
Vreemd, dat in de reacties die ik tegenkwam op het boek Поселок на реке Оредеж (Dorp aan de rivier Oredezj) van Anait Grigorjan, Anton Tsjechov niet genoemd wordt. Niet dat ik Grigorjan even hoog aansla als Anton Pavlovitsj, dat zou na één enkel boek dat ik van haar heb gelezen wel erg enthousiast zijn, maar toch… Terugbladerend kom ik weer zo veel zinnen tegen, zo veel laconiek beschreven scenes waarbij Grigorjan, net als Tsjechov, tapt uit een trieste, kennelijk ongrijpbaar aan het leven verbonden onderstroom die nergens concreet wordt benoemd. Naar Moskou!, is de droom van Tsjechovs Drie Zusters. Naar de stad!, is de droom van de bewoners van het dorp aan de Oredezj, in hun geval Sint-Petersburg, honderd kilometer verderop. En ook bij Grigorjan weten wij lezers dat dat er niet van zal komen.
Dorp aan de rivier Oredezj, dat zich afspeelt aan het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw, is vooral het verhaal van de zusjes Katja en Lenka Komarov, de twee oudsten van rond de tien jaar in een gezin met zeven kinderen en een vader en moeder die aan de drank zijn. “Het huis van de Komarovs stond helemaal aan het eind van het dorp; oma vertelde dat er ooit een groot gezin in had gewoond, de Koeskovs of de Kislovs - ook iets met een K. En dat toen de Sovjet-macht was gekomen er iets met die Koeskovs of Kislovs was gebeurd, dat ze ziek waren geworden of zoiets, of dat ze, niet duidelijk waarom, allemaal waren weggevoerd.”
Katja en Lenka, die al niet meer naar school gaan, proberen de dag door te komen zonder de boosheid op te wekken van hun ouders, die er flink op los kunnen slaan. Ze zwerven een beetje door het dorp en proberen zich staande te houden tegenover de kinderen van de datsjniki, de stedelingen die voor de zomer een kamer of een huisje huren. Ze gaan eens langs bij Tatjana, de vrouw van de priester, die altijd wat te eten voor ze heeft en waar ze een warm huishouden vinden. Of ze gaan naar de winkel van Olesja Ivanna, een vrouw waar de mannen van het dorp op afkomen als bijen op de honing. Olesja, ongetrouwd en het onderwerp van boosaardige roddels, weet zich gehaat door de vrouwen en voelt, dromend van een bestaan elders, hoe het geluk haar ontglipt.
Veel gebeurt er niet in het boek, er is geen plot, geen ontknoping. Katja en Lenka proberen kibbelend kaas te maken van het leven dat hen omringt. Met fantasietjes en dromerijen gaan ze hun toekomst tegemoet, en je houdt je hart vast. Katja reageert nu al achterdochtig en agressief bij bijna elke ontmoeting – hoe kan het ook anders, want waar haalt ze het voorbeeld vandaan dat het ook anders kan. Er is geen gemeenschapszin in het dorp, nauwelijks verholen boosaardigheid voert de boventoon. Ook de priester en zijn vrouw, wel vol van goede wil, maar beiden ook het voorwerp van spot en onbegrip, staan machteloos. En beiden, zo blijkt, hebben hun eigen verdriet.
Het is ook de boosaardigheid die me deed denken aan Tsjechov, aan diens ‘hopeloze’ verhaal In het ravijn, al loopt Dorp aan de rivier Oredezj, anders dan In het ravijn, helemaal niet dramatisch af – zoals ik al zei, het loopt niet af, er ís geen ontknoping. Het is aan het schrijverschap van Grigorjan te danken dat je, ondanks de voortkabbelende uitzichtloosheid, als lezer vastgekleefd blijft aan het verhaal. Het medeleven dat je al snel voelt met de personages maakt dat je de bladzijden blijft omslaan. (Reacties van Russische lezers vindt u onder meer hier. Ze staan op de site van een internetboekwinkel, in hoeverre die onafhankelijk zijn, kan ik niet beoordelen. Een ‘echte’ recensie vindt u hier.)
—————-
Stel nu, dat er ooit eens een derde deel van Dmitri Bykovs lezingen over 50 jaar Russische literatuur zou verschijnen, over de jaren 2001-2050, zou hij dan een plekje inruimen voor Grigorjan? Het zou me niet verbazen, maar ik durf het niet te zeggen, want zijn keus bij de twee delen die er nu zijn, is onvoorspelbaar. Ik schreef eerder over de bundel met zijn eerste serie (1901-1950) en heb inmiddels, met evenveel plezier, zijn tweede serie (1951-2000) gelezen, waarin hij opnieuw uit elk jaar één titel behandelt.
Wat dit tweede deel van zijn lezingen (verzorgd door tv-dozjd en te vinden op YouTube) voor mij extra aardig maakt, is dat er schrijvers voorbijkomen die tijdgenoten van mij zijn, die boeken publiceerden toen ik Russisch studeerde of kort daarna, toen de Perestrojka losbarstte en zij met hun werk een bijdrage leverden aan die opwindende tijd: Tsjingiz Ajtmaitov, Anatoli Rybakov, Valentin Raspoetin, om er een paar te noemen.
Verrassend is Bykovs blik op de jaren zeventig, toch algemeen gezien als tijd van stagnatie. Hij omschrijft die periode als “de interessantste decade in de geschiedenis van de Sovjet-literatuur”. Er had zich “een compleet nieuwe Sovjet-klasse gevormd, en deze hoog opgeleide klasse was de wijste, interessantste en perspectiefrijkste in de Sovjet-geschiedenis.” (Waarbij ik moet aantekenen dat Bykov wel érg gesteld is op de overtreffende trap; dat wordt af en toe vermoeiend.) Als voorbeelden behandelt hij onder anderen Joeri Trifonov (“de belangrijkste – главный - persoon van de jaren zeventig”), Vasil Bykov, Aleksandr Solzjenitsyn en Vladimir Vojnovitsj. Vreemd vind ik wel dat Vasili Sjoeksjin niet aan bod komt, maar met slechts één titel per jaar zijn ‘afvallers’ natuurlijk onvermijdelijk. Bykov maakt deze ‘omissie’ overigens meer dan goed door Sandro uit Tsjegema van Fazil Iskander het belangrijkste (“самую значительную”) boek van de jaren zeventig te noemen. *)
Net als in deel 1 valt ook nu weer op hoezeer literatuur in Rusland verbonden is met de geschiedenis en met maatschappelijke ontwikkelingen. De rol van schrijvers is er veel groter dan bij ons, al is hun invloed in deze eeuw wel flink verminderd. Die rol zorgt er mede voor dat Bykovs lezingen (in geschreven vorm elk zo’n tien pagina’s lang) over een boek dat je niet kent of over een schrijver waar je zelfs nog nooit van gehoord hebt (in mijn geval bijvoorbeeld Galina Nikolajevna en Aleksandr Kron) toch boeiend zijn – vanwege de bredere verbanden die worden gelegd. En net als in deel 1 komen er opnieuw boeken naar voren die ik beslist nog eens moet lezen, in elk geval Предварительные итоги van Trifonov. En daar laat ik het nu maar bij, want van de titels die ik na lezing van het eerste deel op mijn lijstje heb gezet, heb ik er – u raadt het al – nog niet één ter hand genomen.
————————
Ik probeer in mijn boekenstukjes ook steeds iets te bespreken dat niet in het Russisch is geschreven, en dat is deze keer Soviet space graphics, cosmic visions from the USSR van Alexandra Sankova in samenwerking met het Moskouse Design Museum. Ik zag een bespreking en dacht: dat moet ik hebben! Maar helaas, het valt me behoorlijk tegen. Ik heb een groot zwak voor Sovjet-beeldtaal en -architectuur, vooral uit de jaren vijftig en zestig, maar de sfeer die je daarin terugvindt, is in Soviet space graphics ver te zoeken. Mijn eigen schuld, want de afbeeldingen die ik in de bespreking zag, hadden me al kunnen waarschuwen. Het zijn omslagen en illustraties van vooral populair-wetenschappelijke tijdschriften, met een hoog science-fictiongehalte. En ik heb niks met techniek en wetenschap en nog veel minder met science fiction. Daar komt bij dat de afbeeldingen nogal flets op de pagina’s staan. Dat kan te wijten zijn aan de matige kwaliteit van de originele afbeeldingen en dus historisch kloppen, maar het komt het kijkgenot niet ten goede.
——————
*) Op 25 april 2000 schreef ik in mijn notitieboekje, de eerste drie woorden met hoofdletters: “ONTMOETING FAZIL ISKANDER. Onverwacht klein, bijna broos, oud al, mijn held van de afgelopen vijf jaar. De simpele schrijfmachine op zijn bureau…”
In die “afgelopen vijf jaar” had ik een aantal verhalen uit Sandro uit Tsjegem vertaald, als visitekaartje van hem en mij (als vertaler), en lang gezocht naar een uitgever voor het complete epos. Het is helaas gebleven bij de uitgave van één enkel verhaal (Tali, het wonder van Tsjegem) door uitgeverij De Geus. Die 25ste april 2000 was ik Iskander in Moskou daar een aantal exemplaren van komen brengen.
———————