Oelitskaja

Joodse liedjes in Vinnitsa, zomer 1946 – herinneringen aan de naoorlogse jaren in de USSR, verzameld door Ljoedmila Oelitskaja - 2

(Eerste publicatie: 13-11-2013)

De bevrijding van Vinnitsa

De bevrijding van Vinnitsa

Mark Ptitsjnikov vertelt: “In de zomer van 1946 woonden we in Vinnitsa”.

Vinnitsa en de Tweede Wereldoorlog … Soms, vertelt Mark, hing er een zware stank boven de stad, dan was er weer een massagraf blootgelegd. De Duitsers waren begonnen met de joden en de zigeuners, daarna waren de krijgsgevangenen en de geestelijk gehandicapten aan de beurt en de ‘gewone’ burgers die de strenge regels van de bezetter hadden overtreden.

Het verhaal van Mark Ptitsjnikov staat in Detstvo 45-53: a zavtra budet sjtsjastje (Kinderjaren 45-53: en morgen zal er geluk zijn), een bundel herinneringen, bijeengebracht door de schrijfster Ljoedmila Oelitskaja. Het boek geeft een bont beeld van het kinderleven in de naoorlogse Sovjetunie. Het waren moeilijke jaren met honger en schaarste, vermengd met blijdschap over het einde van de oorlog en optimisme over de nabije toekomst.

De diverse verhalen beslaan hooguit een paar pagina’s, wat het boek nogal fragmentarisch maakt; een kaartenbak aan persoonlijke herinneringen. Die zijn stuk voor de stuk de moeite van het boekstaven waard, maar regelmatig denk je: hier zou een echte schrijver mee aan de slag moeten gaan - Oelitskaja bijvoorbeeld.

Enkele verhalen springen uit de kaartenbak naar voren. In mijn vorige stukje schreef ik al over de kindermeisjes van Omsk. Ook de herinneringen van Mark Ptitsjnikov over het Vinnitsa van na de oorlog springen eruit.

Oelitskaja, boeken Rusland Sovjetunie literatuur memoires

De overlevenden in Vinnitsa pakken na de oorlog de draad weer op, zo goed en zo kwaad als dat gaat. “De mensen gingen aan de slag en ontleenden vreugde aan kleine dingen." Maar wanneer Duitse krijgsgevangenen, die de puinhopen moesten opruimen, voorbijkomen, doet Marks vader trillend van haat het raam dicht.

Op een avond verzamelen zich buren van rond de binnenplaats voor een bescheiden feestdis. Ze hebben de oorlog overleefd, maar zijn allen beschadigd. De Radzinski’s, die als door een wonder de bezetting hebben overleefd en een jochie, half-Pools, half-joods, voor de SS en de Oekraïense politie hebben verborgen. Een oud joods echtpaar, op tijd gevlucht en net terug uit de evacuatie, maar zonder hun zoon die een maand voor het einde van de oorlog in Duitsland is gesneuveld. Een Pool die hier zijn hele familie heeft verloren terwijl hij zelf aan het front vocht.

Dan wordt er aangeklopt. Voor de deur staat een joods orkestje: twee volwassen muzikanten met een klarinet en accordeon en een opgeschoten jongen met een pionierstrommel. Ze spelen hun muziek en de tafel zingt mee: Itzik zjenitsya, Sem-sorok, Svadby Sjneerzona, Zjyl-byl na Podole Chaim Sjik …

Ik heb gezocht, want wat had ik graag die liedjes laten horen in een uitvoering dicht bij wat er die zomeravond in 1946 in het zich oprichtende Vinnitsa moet hebben geklonken. Helaas, ik heb niets gevonden wat ook maar in de buurt komt. Wel veel kitsch met synthesizers en popdreunen. Hier een uitvoering van Sem-sorok die nog enigszins draaglijk is. Een hele, hele verre echo van Vinnitsa in 1946 uit het verhaal van Mark:


Hier een korte (Russischtalige)  toelichting van Oeltiskaja op haar boek:


Hier deel 1.

Kindermeisjes in Omsk – herinneringen aan de naoorlogse jaren in de USSR, verzameld door Ljoedmila Oelitskaja - 1

(Eerste publicatie: 10-11-2013)

Stalingrad, 1945

Stalingrad, 1945

Anna Levina vertelt: “Toen ik klein was, verhuisden we uit de grote en heel mooie stad Leningrad  naar Siberië, naar de stad Omsk”.

Zo begint een van de vele kleine hoofdstukjes met herinneringen aan de naoorlogse jaren in de Sovjetunie, verzameld door schrijfster Ljoedmila Oelitskaja. Ze zijn uitgebracht onder de titel Detstvo 45-53: a zavtra budet sjtsjastje (Kinderjaren 45-53: en morgen zal er geluk zijn).

Ljoedmila Oelitskaja

Ljoedmila Oelitskaja

Anna Levina vertelt hoe haar ouders, beiden met een drukke baan, in Omsk op zoek moeten naar een kindermeisje voor haar en haar broertje. Maar wie wil de zorg op zich nemen voor twee vreemde kinderen? Alleen vrouwen die in een uitzichtloze situatie zijn beland, bijvoorbeeld omdat ze geen papieren hebben. Daarvan zijn er in de naoorlogse jaren in Siberië talloze: gevlucht uit de kolchoz, Tataren, Oekraïense Benderovtsy, Duitsers en oudjes die geen kant meer op kunnen. Anna’s vader is forensisch arts, werkt dus “bijna bij de politie” en kan via zijn connecties de vertrapten en verdrevenen aan een paspoort helpen. Aan kandidaten voor de post van kindermeisje in zijn gezin is dan ook geen gebrek.

Meestal, zo herinnert Anne zich, had het gelukkige kindermeisje na anderhalve maand niet alleen het gedroomde paspoort, maar na enkele bezoeken aan de officiersclub van Omsk ook een echtgenoot. En dan moest er een nieuw kindermeisje worden gevonden. 

Zo is daar de Tataarse Ljoetsija, zus van Revo, opgegroeid – u leidde dat al af uit beide voornamen – in een gezin waar men de Leninistische beginselen was toegedaan. Wat geen garantie bleek tegen verbanning naar Siberië. Loetsija is gek op Anna’s vader: een jood met het gezicht van een zuivere Tataar. Maar haar familie stuurt een Tataarse bruidegom op haar af en dat betekent: exit Loetsija.

Na Loetsija kwam Noesja, door Anna’s moeder gevonden op de markt, waar ze aardappelen stond te verkopen. De kleine Anna is gek op Noesja. “Ze rook naar brood, melk en rust”. Anna’s vader is het zat om voor paspoortafdeling te spelen, maar strijkt voor Noesja nog één keer met de hand over het hart. Dan, op een morgen, deelt de radio mee dat Stalin is gestorven. Noesja wordt hysterisch en keert na drie dagen terug naar haar dorp.

Dan komt de Oekraïense Marija Stepanovna uit Bender. Anna’s vader vindt haar ergens in een dorp waar hij als forensisch arts een moord moet onderzoeken. Marija Stepanovna is de vrouw van een veroordeelde Benderov-bandiet en maakt zich bij iedereen erg geliefd. Wanneer echter blijkt dat zij wel een glaasje lust en ook de kleine Anna af en toe trakteert, is het exit Marija Stepanovna.

Dan komt nog de Duitse Gotlibovna (“Die zag eruit of ze honderd was.”), die weer wordt opgevolgd door een zekere Kornilovna, die “boven iedereen uitstak als een brandtoren”. Op een avond spreekt Anna’s kleine broertje plots de eerste volzin van zijn leven uit: “Sla je vool je halses – sâje lelen” (Щас дам в молду – будешь знать!”). Het is duidelijk wie de kleine dat zinnetje heeft geleerd en het is exit Kornilovna.

“Daarna keerden we terug naar Leningrad, kindermeisjes namen we niet meer aan, op mijn broer werd voortaan gepast door oma, mama’s mama.”

Zou Ljoedmila Oelitskaja, die zo vloeiend ingewikkelde familiegeschiedenissen kan neerzetten, bij de herinneringen van Anna Levina niet gedacht hebben: Over dat gezin moest ik maar eens een boek schrijven? 

Meer over de door Oelitskaja verzamelde herinneringen aan de naoorlogse Sovjet-jaren in mijn volgende stukje.

Hier deel 2.