———————
——————————-
Rusland heeft de laatste tijd niet zo’n goede pers. Het vereist dan ook enige moed om juist nu een boek uit te brengen over dat land dat niet gaat over corruptie, maffia of oorlog, maar over het andere Rusland; dat van de banja, de kommoenalka, de datsja, de elektritsjka’s, dansles, langlaufen en het vieren van Oud-en-Nieuw. En dat dan ook nog is geschreven met een toon van vriendelijke verwondering, van iemand die haar ogen uitkijkt – en goed de kost geeft – en daarbij volop ruimte geeft aan het bevrijdende besef dat er zoveel meer is dan het aangeharkte, comfortabele Nederland.
Uitgeverij Prometheus betoonde moed en publiceerde Een Rus als ik, ontmoetingen in alledaags Rusland van Eline Helmer. Als docente antropologie en assistente bij lessen Nederlands was Helmer (1993) verbonden aan de universiteit van de bescheiden provincieplaats Pskov, ook werkte ze als docente op het Nederlands Instituut in Sint-Petersburg en de Staatsuniversiteit aldaar. Met Een Rus als ik treedt ze in de voetsporen van Hans Boland, die docent Nederlands was in onder meer Archangelsk en zijn ervaringen eveneens boekstaafde. Daarmee houdt de overeenkomst tussen beiden wel op. Waar Boland zijn (vaak begrijpelijke) ergernissen over van alles en nog wat in Rusland ruim baan geeft, en zichzelf daarmee herhaaldelijk buiten de Russische maatschappij plaatst, leeft Helmer er ‘met open armen’.
Ze registreert, noteert (letterlijk: tijdens haar vele busritjes “verzamelt ze gesprekken”, zoals ze dat noemt, om die meteen te noteren zodra haar tijdelijke gesprekspartner is uitgestapt) en probeert daarbij enige afstand te bewaren, zoals een antropoloog/verslaggever past. Regelmatig mislukt dat grandioos, dan stromen bevreemding, betrokkenheid en - veel minder vaak - afkeer tussen de regels door. Tot dweperij lijdt dat gelukkig nergens, Helmer behoort niet tot de Ruslandschouwers die zich met graagte verliezen in de ‘Russische ziel’; dat holle fenomeen ontbreekt in haar boek volledig.
Helmer spreekt nauwelijks Russisch wanneer ze in Pskov arriveert. Wanneer ze vijf jaar later, in januari 2020, terugkeert naar Nederland, spreekt ze de taal vloeiend en is ze ook een partner rijker. Ze beseft dat ze hier weer een plek zal moeten vinden en lijkt er niet gerust op dat dat gaat lukken, zozeer is ze prettig aangetast (mijn woorden) door een leven in een andere maatschappij, waarvan ze de verschillende lagen tijdens haar lange verblijf heeft leren aanvoelen. Dat proces laat ze de lezer meebeleven, niet eens expliciet, maar door vrij simpel verslag te doen van haar ontdekkingstocht, met een uitdijende vriendenkring, haar deelname aan de samenleving (balletles, een breiclubje) en haar vermogen om gesprekjes aan te knopen met zo’n beetje iedereen.
Natuurlijk komt de bureaucratie voorbij, de manie voor formuliertjes en bewijsjes (“ - Waar kom je vandaan? Holland? Staat niet op de lijst. Nederland ook niet. Ze scrolt verder. – Ik heb hier wel Nigeria.”) Maar het zijn de busritten in de stad die de mooiste pareltjes opleveren. Om gesprekjes uit te lokken, legt ze duidelijk zichtbaar een Nederlands boek op schoot of gaat ze zitten breien. Onvermijdelijk komt dan het moment dat een omaatje bozig uitlegt dat ze dat helemaal verkeerd doet, om het werkje over te nemen en dwingend voor te doen hoe het wel moet. En Helmer – geen oortjes in! – luistert ook naar de gesprekken rondom:
“Een oud vrouwtje stapt vlak voor mij de bus in. Dan de bus weer uit. Dan toch weer in. Net voor de bus optrekt spring ik erin. De oma is inmiddels in een heftige discussie verwikkeld met een ander oudje.
- Dit is jouw bus niet, je gaat de verkeerde kant op nu.
- Weet ik.
- Je moet er de eerstvolgende halte weer uit, en dan de 4 de andere kant op nemen.
- Weet ik.
- Mooi dom van je hoor, nu moet je weer helemaal terug.
- Weet ik
- Gaat je zeker een half uur kosten, de 4 rijdt namelijk net voorbij.
- Weet ik.
- Want de 4, die komt maar één keer in de dertien minuten.
De vrouw brengt haar gerimpelde gezicht tot vlak voor de neus van de andere oma. Ze spert haar ogen wijd open en brult:
- Weeeeeeeeet iiiiiik!”
Om me maar even tot Elines bus-avonturen te beperken: fraai eindigt een rit in Sint-Petersburg met lijn 22, wanneer een man plots luidkeels gaat zingen. Is hij dronken? Maar de passagiers herkennen de melodie en zijn talent en laten hem begaan. Bij het Mariinski Theater stapt iedereen uit, behalve de zanger, de conductrice en Helmer, die stilletjes achterin zit, vlak bij de gloeiende verwarming. Bij de eindhalte stopt de man met zingen, beweegt zich richting de uitgang en stapt al half naar buiten. “We blijven hier nog wel even staan hoor, zeker een minuut of tien”, zegt de conductrice. De man keert terug naar zijn stoel en zingt verder. Ook Eline gaat weer zitten. “In een stilstaande verlichte bus om kwart over tien ’s avonds, in een Sint-Petersburg bedekt met de eerste sneeuw van dit jaar, luisteren een conductrice en ik naar het lied van de man.”
Een Rus als ik lijkt me een bemoedigend boek voor wie, wanneer dat weer kan, voor langere tijd naar Rusland afreist. Zelf was ik tijdens het lezen in elk geval weer even terug in dát Rusland dat ik mij niet laat afnemen door de Poetins en de Lavrovs van deze wereld.
——————————