Eerherstel voor Jef Last in huize Hartman

—————————-

142911997_10160512185452835_635624602103448272_o.jpg

Jef Last had vroeger bij ons thuis niet zo’n goede naam. Dat kwam door mijn moeder. Zij was op school en later tijdens haar studie in Wageningen bevriend met Femke Last, een van de dochters van Jef. Door mijn studie Russisch, ten tijde van de Koude Oorlog, ging het bij ons aan tafel nog weleens losjes over totalitaire regimes, zoals de USSR. Dan herinnerde mijn moeder zich – zonder enig venijn – de familie Last. Daar vond men volgens haar dat bij de opbouw van een arbeidersstaat het doel alle middelen heiligde. Erg ver gingen die gesprekken niet, maar wanneer ik later de naam Jef Last tegenkwam (en dat was gezien mijn vakgebied meestal in combinatie met de USSR en de CPN), dan had ik toch het beeld voor me van een rechtlijnige fellow traveller, een soort Kremlin-versteher.

Dat beeld heb ik moeten bijstellen, en niet zo’n beetje ook, dankzij de boeiende biografie over Last van Rudi Wester, met de titel ‘Bestaat er een raarder leven dan het mijne?’ Raar of niet, fascinerend was het leven van deze ‘intellectuele stuiterbal’ (de omschrijving is van Wester) in elk geval. Van ‘genezen’ communist tot adviseur van Soekarno,  van sinoloog tot pleitbezorger van homoseksuelen, van strijder in de Spaanse Burgeroorlog tot schrijver en vertaler (onder meer uit het Chinees, Russisch en Japans), van kinderboekenschrijver tot vurig redenaar – hij was nauwelijks bij te houden.    

Voor Last – en dat wist ik niet – had de USSR al in de jaren dertig afgedaan als baken voor de arbeidersbeweging. Bezoeken aan het land hadden hem de ogen geopend. In 1936 was hij er  in gezelschap van André Gide, die na terugkeer zijn bekende, bijtende reisverslag publiceerde. Last verliet (ook dat paste helemaal niet bij het beeld dat ik van hem had) nog voor de oorlog de rangen van de CPN, wars als hij was geworden van elke vorm van dogmatiek. Het leverde hem de agressieve hoon op van de Nederlandse communisten, die hem met enige taalkundige soepelheid – dat moet gezegd – ver na de oorlog nog wegzetten als een “ijdele, haatdragende, uit de arbeidersbeweging verjaagde renegaat”.

Last verlegde zijn belangstelling naar Azië, vooral naar Indonesië, Japan en China. De politionele acties van Nederland in Indonesië (mijn vader vocht er als dienstplichtig soldaat) zag hij meteen voor wat ze waren: een vuile, koloniale oorlog. Bij mijn ouders drong dat besef, net als bij de meeste Nederlanders, pas later door. Last moest in later jaren ook niks hebben van het gedweep van menigeen met het China van Mao. “Links vergooit zijn krachten. Ze zweren nog bij Marx en dat is onzin”, zei hij in een interview.

Last was in de oorlog zeer actief in het verzet en ontsnapte wonderwel – hij was notoir slordig – aan arrestatie. (Dochter Femke werd wel opgepakt en zat onder meer in concentratiekamp Ravensbrück. Mijn moeder voelde daarover in de latere omgang met haar altijd enige gêne; na het Rotterdamse bombardement, dat ook Femke meemaakte, was zíj de oorlog in relatieve beschutting ongeschonden doorgekomen). In zijn artikelen voor het illegale blad De Vonk keerde Last zich tegen de nazi’s en het fascisme, níet tegen ‘de Duitsers’, een vergevingsgezindheid die voor velen nog een brug te ver was. In de jaren vijftig werkte hij als leraar in Indonesië. Bij terugkeer in Nederland belandde hij in de cel wegens homoseksuele activiteiten. In Hamburg studeerde hij vervolgens nog cum laude af met een in het Duits geschreven dissertatie over de Chinese filosoof Lu Hsün. In de roerige jaren zestig vond Last aansluiting bij de Amsterdamse provo’s, al werd hij daar door zijn vaak tergende eigengereidheid (en zijn leeftijd) niet door iedereen in de armen gesloten. Last bleef zich tot het einde toe inzetten voor de underdog: “Het gaat niet om de klasse, het gaat om de mens.” Dát zou mijn moeder verbaasd hebben, dat die woorden afkomstig waren van Jef Last. Ze zou het van harte met hem eens zijn geweest.

En het zou haar, trouw lid van de Remonstrantse gemeente te Vlaardingen, nog meer hebben verbaasd, had ze nog kunnen lezen dat Last zelfs God in positieve zin benoemde. Kunst hoorde volgens hem niet het volk, maar ver daarbovenuit, de mensheid, de schoonheid en, in opperste instantie, God te dienen.  

Rudi Wester werkte zo’n dertig jaar aan de biografie van Jef Last. Had ik van haar werk geweten, dan had ik haar tot spoed gemaand. Femke Last overleed in 2006, mijn moeder negen jaar later. Wat was het leuk geweest als zij het mooie boek nog had kunnen lezen.