——————-
Dat was wel even schrikken, in december 1937. Van hogerhand kwam de oekaze om onmiddellijk alle kaftjes te verwijderen van de schoolschriftjes die gewijd waren aan het Poesjkinjubileum. Poesjkin, de Dichter des Vaderlands, was honderd jaar geleden overleden en dat werd in de USSR alom en overal op grootste wijze herdacht. Vier verschillende schriftjes waren in februari van dat jaar in omloop gebracht, in een oplage van vele miljoenen. En wat bleek? Ze waren door contra-revolutionairen op arglistige wijze ingezet als strijdmiddel tegen de jonge Sovjetstaat! Zo’n schriftje kon maar beter niet bij jou thuis of in je schooltas of nog ergens in een winkel worden aangetroffen.
In november 1937 stuurde partijsecretaris Postysjev van de provincie Koejbysjev (het huidige Samara) een alarmerend bericht aan partijleider Stalin en het hoofd van de geheime dienst Jezjov over twee verdachte schriftjes. Dat leidde tot nader onderzoek en in december ontving Stalin van viceminister van Binnenlandse Zaken kameraad Belski een uitgebreider schrijven over inmiddels vier staatsondermijnende schoolschriftjes.
Zo prijkte op een ervan een illustratie bij Het lied van Oleg de Wijze, een dichtwerk van Poesjkin uit 1822. De tekening op de kaft is een eenvoudige bewerking in zwart-wit van een eerdere illustratie van de schilder Vasnetsov. Maar zo eenvoudig bleek die bewerking niet te zijn… Op het zwaard van Oleg, aldus kameraad Belski, waren de ringen zo aangepast dat er nu drie letters te zien waren. Samen met een vierde letter in het gewaad van Oleg plus nog twee letters op zijn schoeisel leverde dat een zeer kwalijke boodschap op: ДОЛОЙ ВКП, oftewel: weg met de communistische partij.
Op een tweede schriftje prijkte een vergelijkbare bewerking van het schilderij Poesjkin bij de zee (van Repin en Ajzovski) en daar had de vijand op het gezicht van de dichter een hakenkruis aangebracht. Nog een hakenkruis, aldus Belkin in zijn schrijven aan Stalin, viel te onderscheiden op het schriftje met een portret van Poesjkin (naar een schilderij van Tropin), en wel op zijn ringvinger. Van deze twee contrarevolutionaire tekens heb ik helaas geen getailleerde weergave kunnen vinden. Het vierde schriftje, tenslotte, had een bewerking op de kaft van een tekening van de schilder Kramskoi. Daarbij waren de gesneuvelde strijders uit vervlogen tijden in de linkerbenedenhoek opeens voorzien van hoofddeksels zoals die gedragen werden door soldaten van het Rode Leger.
De nogal paranoïde gefixeerdheid op ondermijnende activiteiten van de ‘vijand’, kwam niet uit de lucht vallen. Had men in de jaren twintig, in het narratief van de machthebbers, vooral van doen met tegenstanders uit de kringen van Witten en Sociaal-Revolutionairen, met ‘saboteurs’ in de fabrieken, na de moord op de Leningradse partijleider Kirov in 1934 werd de aandacht verlegd. Die moord, zo luidde de officiële versie, was het werk van tegenstanders binnen de eigen gelederen. Deze ‘verborgen’ vijanden waren een stuk moeilijker te herkennen en dus was extra waakzaamheid geboden. Er ging een instructie uit naar de censors om alert te zijn op nieuwe vormen van de klassenstrijd in kunst en literatuur. “Door middel van verschillende combinaties van kleuren, licht en schaduwen, lijnen, contouren […] wordt duidelijk contrarevolutionaire inhoud meegesmokkeld (протаскивается).” Alle censors die te maken hadden met posters, tekeningen, etiketten, fotomontages, enz. dienden al het beeldmateriaal dat op hun bureau belandde, nauwkeurig te bestuderen en daarbij “vaker gebruik te maken van een vergrootglas”.
De vaagheid van de instructies leidde tot een golf van ‘aangiftes’ die een paar jaar aanhield. Je kon maar betere het zekere voor het onzekere nemen. Wie in de provincie Koejbysjev als eerste alarm sloeg over de schoolschriftjes, heb ik niet kunnen achterhalen. Het signaal werd in elk geval serieus genomen: de kaft diende van de vier schriftjes gescheurd te worden en te worden vernietigd. “We gebruikten de schriftjes verder met een krant eromheen”, herinnerde een leerling zich.
Het alarm over de Poesjkinschriftjes leidde, niet onverwacht, tot de arrestatie van de twee kunstenaars die de afbeeldingen zo stiekem hadden bewerkt: Michail Smorodkin en Pjotr Malevitsj. Ze kwamen er relatief licht vanaf. De laatste belandde in een kamp in Kargopol, maar kwam in 1940 na nieuwe onderzoek vrij. Smorodkin zat langer vast (hij zou met hetzelfde transport als de dichter Osip Mandelsjtam naar Vladivostok zijn vervoerd), verloor in gevangenschap door bevriezing een deel van zijn voet, maar mocht in 1945 alweer meedoen aan een tentoonstelling in Barnaoel.
De alerte censors legden met het vergrootglas in de hand uiteraard nog meer opruiende signalen van de verborgen vijand bloot. Wat te denken van een doodshoofd op de etiketten van blikken met bonen. Een aantal van deze vondsten komt aan bod in mijn volgende stukje. Als voorproefje hier alvast een foto van Jozef Stalin met zijn Bulgaarse ambtgenoot Georgi Dimitrov, op wiens voorhoofd we met z’n allen inderdaad duidelijk een krul in de vorm van een hakenkruis zien zitten.
———————
Dit verhaal is voornamelijk ontleend aan het artikel Опасные знаки и советские вещи van Aleksandra Archipova en Jelena Michajlik. Wie, tot waakzaamheid gewekt, verder wil kijken: het artikel bevat tal van noten met verwijzingen naar vele bronnen. Archipova en Michajlik schreven ook een boek over dit thema.