——————————
Tanja is samen met haar man (alcoholist, miskende dichter-zanger) in Sint-Petersburg bij vrienden op bezoek. Ze is het gezelschap na een tijdje zat, vindt een bed in een naburige kamer en valt in slaap. Haar man is haar kwijt, belt haar tevergeefs, heeft geen idee waar ze is en gaat dan maar alleen naar huis. Daar kan hij de sleutel niet vinden, slaat – ze wonen op de begane grond – een ruit in, gaat naar binnen en vergeet buiten zijn dure gitaar. Die wordt door de lokale straatveegster in de vuilnisbak gegooid. Wanneer Tanja en haar man dat horen, is de vuilniswagen al langs geweest.
Het is een episode uit Суп без фрикаделек van Tatjana Leontjeva, een bundel korte verhalen waarin ze haar (grotendeels) eigen, moeizame pogingen beschrijft een leven op te bouwen, nadat ze vanuit Tomsk in Sint-Petersburg is gearriveerd om een kunstopleiding te volgen. Die opleiding wordt geen succes en ook verder wil het allemaal niet zo lukken. In de ruim tien jaar die de verhalen beslaan, struikelt ze van relatie naar relatie, hokt in studentenflats en kommoenalka’s en drinkt af en toe stevig, tegen het decor van Sint-Petersburg (en dan vooral van de rommelige delen van de stad), waar ze zich ondanks alles thuis voelt.
Het geheel aan verhalen is in Суп без фрикаделек aanzienlijk meer dan de som der delen. De laconieke schetsen voegen zich samen tot een niet al te vrolijk, maar pakkend tijdsbeeld. Het wereldje waarin Tanja ronddraait, wordt bevolkt door types die, op zoek naar geluk, niet kunnen of willen aanhaken bij het snelle leven rondom. En steeds is daar die morsige stad als toneel. Dwepen met de duistere binnenplaatsen van Sint-Petersburg, de zurige trappenhuizen en andere rafelranden doe ik niet snel. Maar wanneer Tanja zich weer eens terugvindt op een wankele divan in een kommoenalka, met drank op tafel en een bozige buurvrouw in de verlopen keuken, dan krijg ik toch behoorlijk last van heimwee.
Met haar luchtige taalgebruik probeert Leontjeva de zaken niet mooier voor te doen dan ze zijn. Daarbij tast ze af en toe diep in de buidel van onwelvoeglijk taalgebruik, zonder dat dit een hinderlijk maniertje wordt. Bij bezoek aan vrienden treft ze een невероятный срач aan (een ongelooflijke teringzooi) en een studentenflat bevindt zich niet zomaar in een verre buitenwijk, nee, die zit in зажопинских выселках (hier waag ik me niet aan een vertaling – suggesties zijn welkom). Daarnaast kwam ik nog volop kleurrijke woorden en uitdrukkingen uit een netter register tegen die nieuw voor mij waren. Als extraatje bij die aardige schetsen van een leven in de marge van Sint-Petersburg, maakten deze Russische lichtstraaltjes Суп без фрикаделек ook tot een taalkundig genoegen.
Hoe zouden dorpsschrijver Valentin Raspoetin (1937-2015) en zijn goede vriend en literair criticus Valentin Koerbatov (1939-2021) over Tatjana Leontjeva’s korte verhalen hebben geoordeeld? Wanneer je hun briefwisseling leest (Валентин Распутин / Валентин Курбатов - Каждый день сначала), laat het antwoord zich raden: die hadden ze afschuwelijk gevonden. De briefwisseling heeft een merkwaardig boek opgeleverd, waarbij ik me afvraag of de publicatie ervan de reputatie van de twee literatoren goeddoet. Raspoetin behoorde tot de zogeheten dorpsschrijvers, die in de jaren zestig en zeventig in hun werk alarm sloegen over de teloorgang van het platteland. Ze wierpen zich op als beschermers van cultuur en natuur (zo keerden zij zich tegen de plannen om de loop van grote rivieren te verleggen) en verwierven daarmee veel aanzien; hun stem werd gehoord. In de jaren tachtig verdwenen ze naar de marge van de Russische literatuur, in de jaren negentig was hun rol als schrijver nagenoeg uitgespeeld. De brieven van Raspoetin en Koerbatov (twee epistels zijn uit de jaren zeventig, dan gaat het verder vanaf 1983) vormen één lange klaagzang. “Het wordt steeds duidelijker dat literatuur in de oude zin van het woord heeft afgedaan. […] Iedereen bakt zijn waar voor de markt, zonder de moederlijke stem van de gehele literatuur te horen of te voelen. Iedereen is op zichzelf.” (Koerbatov). “Jij voelt je nog verplicht om het literaire proces te volgen en te beoordelen wat onkruid is en wat nuttig gewas. Mij interesseert het niet meer. Niet langer door onze inspanningen wordt die akker ingezaaid en gewied.” (Raspoetin). De jammerklachten, in meerdere varianten verspreid over de brieven, zijn deels te begrijpen. De literatuur hééft in Rusland flink aan status ingeboet, maar beide heren tonen zich wel erg bitter en verongelijkt.
Lelijke tintjes krijgt hun correspondentie, wanneer de scheiding der geesten in Russische culturele kringen aan bod komt. Die was er altijd al, met de verschillende stromingen (liberaal, conservatief, nationalistisch) gegroepeerd rond literaire tijdschriften, maar met de politieke aardverschuivingen van de jaren tachtig en negentig kregen de polemieken vaak een ronduit onaangenaam karakter. Raspoetin schurkte tegen de ultra-nationalisten aan en in die kringen was anti-semitisme niet echt uitzonderlijk. En wat merkt Raspoetin in een van zijn brieven op over de joodse schrijver Aleksandr Gorsjtsjakovski, die zich (aldus Raspoetin) opwerpt als “steunpilaar van het liberalisme en van de algemeen menselijke waarden en zich in alle ernst kosmopoliet noemt”?: “Hij weet heel goed, al zegt hij het niet, dat de algemeen menselijke waarden de waarden zijn van zijn volk, maar dat die voor ons dodelijk zijn.” En wanneer dorpsschrijver Viktor Astafjev (nog zo’n literaire mastodont uit het verleden) kritiek levert op andere Russische schrijvers, is dat, aldus Raspoetin, “tot blijdschap van de levende Ejdelmannen” - een verwijzing naar schrijver en historicus Natan Ejdelman (1930-1989), die Astafjev in een brief had aangesproken op xenofobische elementen in zijn werk.
———————-
Toen leek het me tijd om een ander boek ter hand te nemen dat ik al een tijdje had liggen: Антисемитизм и упадок русской деревенской прозы. Астафьев, Белов, Распутин (Antisemitisme en de teloorgang van het Russische dorpsproza. Astavjev, Belov, Raspoetin) van Maxim Shrayer.*) Shrayer is niet van de fluwelen handschoen. Zo noemt hij Vasili Belov een “politieke antisemiet op een kreupel wit paard” en Raspoetin een “ecologische antisemiet op een kruispunt van de geschiedenis”. Hij stelt over het trio (inclusief Astafjev dus) dat hun marginalisering als schrijver een rechtstreeks gevolg is van hun antisemitisme. Op die stelling valt genoeg af te dingen, maar dat er in hun boeken, artikelen en brieven her en der antisemitisme opborrelt, is duidelijk – extra duidelijk, wanneer Shayer de voorbeelden uit duizenden pagina’s plukt en, in geconcentreerde vorm, op een rijtje zet. Vooral Astafjev en Belov, aldus Srajer, zien joden als de belangrijkste aanstichters van alle schade die Rusland in de afgelopen eeuw is berokkend. De uitspraken van de twee zijn af en toe ronduit primitief. Wanneer de al genoemde Ejdelman Astafjev in beheerste bewoordingen maant om, in de traditie van de Russische literatuur, de oorzaak van kwade zaken in eerste instantie bij het eigen volk te zoeken, omdat een schrijver zich anders tot artistieke onvruchtbaarheid veroordeelt, reageert deze als door een adder gebeten. Ejdelmans brief loopt volgens Astafjev “niet simpelweg over van kwaadaardigheid, maar van te lang gekookte pus van joodse hoog-intellectuele hooghartigheid.[…]” (перекипевшим гноем еврейского высокоинтеллектуального высокомерия). Een punt van ergernis is de emigratie van joden, die in de jaren tachtig sterk toeneemt (voor vrijwel alle andere bevolkingsgroepen in de USSR zitten de grenzen potdicht). Zij, de joden, denken dat alles om hen draait, in heel de wereld, aldus Astafjev in een interview, en als het hun ergens niet bevalt, “vertrekken zij naar waar het beter is.”
—————————-
Die joodse emigratie is een belangrijk thema in de nieuwe roman van Elena Katishonok, een van mijn favoriete Russischtalige schrijvers van deze eeuw: Джек, который построил дом. (Over eerder werk van Katishonok schreef ik onder meer hier en hier.) Net als in haar eerdere romans laat Katishonok de geschiedenis van de USSR weerspiegelen in de lotgevallen van kleine lieden, al is die geschiedenis nu wel wat opgeschoven: we zijn aanbeland in de jaren zeventig en tachtig. Moeder en zoon (Jan) krijgen toestemming om te emigreren, een oom (Jakob) achterna, die eerder al in de VS is neergestreken. Met die oom en ook nog een oma, hebben ze jarenlang een kamer gedeeld in een kommoenalka. Het vertrek uit het benauwende land en die benauwende kamer zou een bevrijding moeten zijn, vooral ook omdat Jan eindelijk los kan komen van zijn uiterst dominante moeder, maar is dat niet. Economisch houden Jan en Jakob zich staande, maar hun leven in de VS raakt doortrokken van een gevoel van ontheemd zijn. Katishonok is op haar sterkst wanneer ze de tijd verdicht en bijvoorbeeld vijf jaar samenvat in een enkele pagina. In het tweede gedeelte van Джек, который построил дом, dat zich afspeelt in Amerika, worden de personages veel meer op de voet gevolgd en verstrijkt de tijd langzamer. Dat is niet Katishonok op haar best. Wie met haar werk wil kennismaken, kan beter beginnen met een van de boeken die ik eerder besprak (zie de linkjes hierboven).
En dan las ik nog een heel ander boek, vol stadsfolklore: Дети моста лейтенанта Шмидта van Edoeard Kotsjergin. Kotsjergin vertelt over de tijd dat hij, in de jaren vijftig, leerling was op de school die was verbonden aan en ondergebracht in de Kunstacademie in Leningrad. Het is wel een beetje stadsgeschiedenis voor gevorderden: naast Kotsjergins medeleerlingen en de docenten speelt vooral het gebouw een belangrijke rol, net als de directe omgeving, het Vasili eiland. Nu stond ik ooit op het dak van de Academie, kocht er een voetballer, en heb ik wegens familieomstandigheden ook aardig wat voetstappen liggen in de directe omgeving, maar wie dat eiland niet meteen kan plaatsen, moet eerst daar maar eens wat over gaan lezen.
————————
En tot slot. Onderstaande boeken hebt u misschien zien liggen in de ‘straatbibliotheek’ in de hal van Utrecht CS; ik vond er weinig tot niks aan en deed er zonder aarzelen afstand van… Waarbij nog zij opgemerkt dat Tatjana Leontjeva als jurylid van de literaire prijs Natsbest tot mijn verbazing gestemd heeft op het eerste boek in dit rijtje.
——————————
*) Shrayers in 2020 in het Russisch verschenen boek (111 pagina’s) is een uitwerking van een Engelstalig essay uit 2000: Anti-Semitism and the Decline of Russian Village Prose.