——————
——————-
Wie van de huidige lichting studenten Russisch of Ruslandkunde weet wat чифир/tsjifir is? Ik vermoed dat het woord minder bekend is dan in de tijd dat ik mij op het Instituut voor Slavische Taal- en Letterkunde aan de Zuilenstraat in Utrecht probeerde te bekwamen in het Russisch. We hebben het dan over de tweede helft van de jaren zeventig.
Tsjifir kwam je vroeg of laat tegen in de boeken die dissidenten schreven over hun ervaringen in de werkkampen van de USSR, waar zij soms jaren doorbrachten, al dan niet te midden van ‘gewone’ misdadigers. Andrej Amalrik, Vladimir Boekovski, Irina Ratoesjinskaja, het waren namen die geen toelichting behoefden. Maar tegenwoordig? Zijn zij nog gekend? Worden hun boeken nog gelezen?
Ik vroeg me dat af, terwijl ik bezig was in een het boek Sery – tsvet nadezjdy / Grijs is de kleur van de hoop*) van dichteres Ratoesjinskaja, en ook toen onlangs het bericht kwam dat Boekovski was overleden. Op de site van NRC-Handelsblad kreeg hij aanvankelijk de verkeerde voornaam: Charles. Het leek me symbolisch voor de vergetelheid die de dissidenten ten deel is gevallen. Ongetwijfeld – ik heb het niet gecheckt – stond Boekovski ooit op de voorpagina van dezelfde krant. Zijn vrijlating, in 1976, was wereldnieuws.
Het was een raar toeval; nog geen dag nadat ik had gehoord van Boekovski’s overlijden kwam ik zijn naam tegen in het boek van Ratoesjinskaja, de dissidente met een weinig begerenswaardig record: geen andere vrouw werd zo zwaar gestraft voor “anti-Sovjet-agitatie en -propaganda”, volgens artikel 70 uit het Sovjet-Wetboek van Strafrecht. In 1983 kreeg ze zeven jaar kamp met streng regime aan de broek, met daarna vijf jaar verbanning; zeven + vijf, zoals de dissidenten dat zelf laconiek noemden. Haar voornaamste misdaad: het schrijven en verspreiden van “lasterlijke documenten in dichtvorm”. Twee typemachines werden “als instrument van misdadige activiteit” in beslag genomen.
Ratoesjinskaja (1954-2017) belandde via het doorvoerkamp van Potma in een kamp in Barasjevo (in de deelrepubliek Mordovië), in een speciale, kleine afdeling voor vrouwelijke politieke gevangenen. Dat haar straf onder partijleider Michail Gorbatsjov uiteindelijk flink bekort zou worden, wist zij op dat moment uiteraard niet. Sterker nog, begin 1984 wordt een artikel aan het Wetboek van Strafrecht toegevoegd, waarmee overtreding van de kampregels bestraft kan worden met een verlenging van de opsluiting. Vanaf dat moment hangt haar permanent een oneindig verblijf achter prikkeldraad boven het hoofd.
Ratoesjinskaja deelt in Barasjevo een barak met zo’n tien andere vrouwen. De moed en standvastigheid die zij tonen tegenover de kampleiding en de KGB is indrukwekkend. Voortdurend verzetten zij zich compromisloos tegen alles wat zij als onrechtvaardig en onwettig beschouwen – en achter het prikkeldraad van een Russisch kamp is dat nogal wat. Zo weigeren ze, om maar een kleinigheid te noemen, badges met hun naam te dragen. Er is geen enkele wet die hen daartoe verplicht en ze zien het als een vernedering. De leiding reageert met bijna routinematig opgelegde sancties en de verblijven in strafcellen volgen elkaar in hoog tempo op. De vrouwen reageren daar weer op met hongerstakingen (ook wanneer een barakgenote naar de strafcel moet), en ook die stakingen zijn aan de orde van de dag. Vijftien etmalen in een strafcel, in combinatie met een hongerstaking, met ongedierte, bij strenge vorst, met barsten in de ramen en een haperende verwarming (Ratoesjinskaja beschrijft hoe ze, in dunne gevangeniskleding, op de vloer ligt, de verwarmingsbuis omklemd om maar iets van warmte te voelen) – het is moeilijk voorstelbaar. In totaal brengt ze 331 dagen in zo’n strafcel door.
De onverzettelijkheid die makkelijk tot de fysieke ondergang had kunnen leiden, was, paradoxaal genoeg, het voornaamste middel van gevangenen als Ratoesjinskaja om overeind te blijven. “Wanneer een hond over een stok springt, wordt die stok gaandeweg steeds hoger gehouden”, schrijft ze over haar verhouding met de KGB. Wie zich verlaagt tot een compromis, lijdt een morele nederlaag die pijnlijker is en moeilijker te verdragen dan lichamelijke ontberingen. Onderga alle vernederingen stoïcijns, laat geen haat toe. “Geloof niks, vrees niks, vraag om niks”, dat credo van Russische gevangenen, ook genoemd door Aleksandr Solzjenitsyn en Varlam Sjalamov, was voor Ratoesjinskaja een ijzeren richtlijn tijdens haar verblijf in Barasjevo.
De barak van Ratoesjinskaja en haar lotgenotes was afgescheiden van de rest van het kamp, maar er is genoeg contact voor haar om een beeld te krijgen van het bestaan van de gewone gevangenen. Veel kampjargon komt voorbij en zo ook tsjifir: ongenadig sterke thee met een geestverruimende werking. De benodigde hoeveelheid losse thee was alleen betaalbaar voor wie voldoende geld het kamp binnen kon (laten) smokkelen. Ook in omgekeerde richting was er verkeer mogelijk. Ratoesjinskaja weet steeds weer informatie naar buiten te krijgen over haar fysieke toestand, over de hongerstakingen en de strafcellen. Ook gedichten vinden hun weg naar de buitenwereld. Tot woede van de KGB, die het vermoeden krijgt dat er in de barak een geheime zender verborgen moet zitten. Om niemand in gevaar te brengen vermeldt Ratoesjinskaja niet hoe haar smokkelroute werkte en van wie ze daarbij hulp kreeg.
Er zijn lichtpuntjes tijdens de kampjaren, zoals de solidariteit van de barakgenotes en ook de steun die al dan niet heimelijk komt van gevangenen elders in het kamp. Wanneer de leiding weer eens een sanctie heeft bedacht en een aantal vrouwelijke gevangenen heeft opgetrommeld om het simpele moestuintje naast de barak van de ‘politieken’ te vertrappen, weigert een van hen dat. Ook de bewaking toont zich af en toe betrokken. Zo kan tijdens een transport een beschreven papiertje in de zak verdwijnen van een soldaat, om uiteindelijk bij Ratoesjinkaja’s echtgenoot in Kiev te belanden.
De berichten uit het kamp vormden een belangrijke voeding voor protesten her en der in de wereld tegen de harde onderdrukking van andersdenkenden in de USSR. Ratoesjinskaja laat er geen twijfel over bestaan dat die protesten letterlijk van levensbelang zijn geweest. De internationale druk draagt bij aan haar vervroegde vrijlating op 9 oktober 1986, twee dagen voor de topontmoeting van partijleider Gorbatsjov en president Reagan in Reykjavik. Ratoesjinskaja verbleef sinds 1987 (het jaar waarin haar het Sovjet-staatsburgerschap werd ontnomen) in de Verenigde Staten en Engeland. Ruim tien jaar later kreeg ze het Russische staatsburgerschap terug en verhuisde ze met haar man en twee kinderen naar Moskou. Daar overleed ze in 2017.
————————-
*) Grijs is de kleur van de hoop verscheen eind jaren tachtig buiten de USSR en werd in vele talen vertaald – ook in het Nederlands, door Margriet Berg en Marja Wiebes. Begin dit jaar verscheen het voor het eerst in Rusland. Het is het enige boek over een kamp met streng regime voor vrouwelijke politieke gevangenen in de post-stalinistische USSR. De nieuwe Russische uitgave bevat naast de kampherinneringen ook gedichten, documenten over haar strafzaak, informatie over haar medegevangenen en een nawoord van haar echtgenoot.