Hoe jongeren in Leningrad al in de jaren tachtig hun eigen ‘chatrooms’ hadden – via de vaste telefoon en een geheim nummer.

---------------


Behoorde je in de jaren tachtig in Leningrad tot de ingewijden – tot de Эфирщики (Efirsjtsjiki) – dan kon je met tientallen tegelijk onbeperkt chatten via een gewone telefoon of vanuit een telefooncel. Het enige wat je hoefde te weten was het geheime nummer.

Hoe en wanneer het fenomeen van de Efirsjtjiki precies is ontstaan, is niet helemaal zeker, maar eind jaren zeventig wás het er. Er deden nummers de ronde - belde je er daar eentje van met de draaischijf van de telefoon, dan kon je praten met iedereen die op datzelfde moment ook dat nummer had gedraaid – als in een chatroom.

Leningrad was in de jaren tachtig het centrum van informele groeperingen die zich het liefst verre hielden van de officiële structuren en een eigen subcultuur vormden. De Efirsjtsjiki pasten naadloos in die kleurrijke ‘ondergrondse’. Ze maakten gebruik van een technisch onvolkomenheid in de telefooncentrales van die tijd. Die laat ik hier verder onbesproken, vooral omdat ik er weinig tot niets van begrijp.

De nummers (die een zwevend bestaan leidden; ze waren niet gekoppeld aan abonnees) gingen van mond tot mond. Daarbij was de kwaliteit verschillend. Toen men bij de telefooncentrales het gedonder in de gaten kreeg, werd geprobeerd om de betrokken nummers onbruikbaar te maken. Dan kregen de bellers een ingesprektoon te horen. Daar kon je doorheen praten, maar ongestoord kletsen was er dan niet meer bij. Een vervuilde ‘chatroom’ werd vuilnisbelt (помойкa) genoemd. Er waren Efirsjtsjiki die een versterkertje in hun telefoon wisten te bouwen, waardoor ze beter verstaanbaar waren, maar handiger was het toch om op zoek te gaan naar een betere nummer, dat toegang gaf tot wel bruikbare chatrooms. Die werden schone ether (чистый эфир) werden genoemd.

Hippie-achtige locaties, zoals café Saigon (Nevski 49), waren de plekken waar deze nummers de ronde deden. Onduidelijk blijft hoe die zwevende nummers gevonden werden. Gewoon geduldig nummers draaien tot je er eentje ontdekte, zoals wel wordt geschreven? Maar dat vereist onwaarschijnlijk veel geduld. Waarschijnlijker is het dat de nummers afkomstig waren van medewerkers van de telefooncentrales zelf, die een zwak hadden voor de Efirsjtsjiki, of er misschien wel zelf toe behoorden.

Jevgeni Oechnaljov - Hoop (1987)

Wie thuis geen telefoon had, kon zijn toevlucht nemen tot een telefooncel. De toestellen daar werkten op dvoesjka’s, muntjes van twee kopeken. Onbeperkt kon je daar niet mee bellen, waardoor een uitgebreide chat nog een kostbare zaak kon worden – nog los van het feit dat die dvoesjka’s ook niet onbeperkt voorradig waren.*)  Daar was een trucje voor, dat niet alleen gebruikt werd door de Efirsjtsjiki. Je maakte een klein gaatje in het muntje, maakte er een touwtje of een stukje vissnoer aan vast en daaraan trok je het weer uit de telefoonautomaat. Zo kon je eindeloos chatten, al moest je dan wel telkens opnieuw inbellen. Een muntje van twee kopeken op je jas was ook het symbooltje waaraan Efirsjtsjiki elkaar konden herkennen. In het midden van de jaren tachtig was Lenins locomotief op het Finlandstation op zaterdagmiddagen een ontmoetingsplaats van bellers die elkaar ook weleens in het echt wilden ontmoeten.

Het fenomeen van de Efirsjtsjiki stierf een logische dood: oude telefooncentrales werden vervangen door modernere (opnieuw treed ik liever niet in details), en in de tweede helft van de jaren negentig was het voorbij. Er is een internetforum van oud-Efirsjtsjiki, maar ook daar is niet veel leven meer te bespeuren.


*) In mijn herinnering kon je, binnen de stad, wél onbeperkt bellen met een dvoesjka, maar in één van de artikelen die ik voor dit stukje las, wordt een maximumtijd van twee minuten genoemd.

-------------

Hieronder een korte documentaire over de Efirsjtsjiki. Mocht u de tekst willen meelezen, die staat hier volledig afgedrukt. (In de documentaire worden beelden gebruikt uit een andere film, die heb ik niet kunnen vinden.)